Zoomfunctie

Moeite met het lezen van de tekst? Vrijwel alle populaire browsers geven u controle over hoe groot websites worden weergegeven.

  • Windows
    Mac OS
  • Zoom in
  • Zoom uit
  • Zoom 100%
  • Muiswiel op / neer

Het blauwtongvirus komt voornamelijk voor bij schapen en runderen, maar ook andere herkauwers kunnen besmet worden. De besmettingen komen door de beet van knutten die besmet zijn met het virus. Er zijn verschillende serotypen van deze ziekte. De ziekteverschijnselen zijn wisselend, van symptoomloos tot zeer ernstig.

In dit dossier vind je alles wat je moet weten over blauwtong, van de symptomen tot de behandeling en de laatste updates. 


Nieuws en updates over blauwtong

Onderzoek en wetenschappelijke publicaties

In september 2023 werd voor het eerst blauwtong serotype 3 (BTV-3) vastgesteld in Nederland. De gevolgen voor met name de schapenhouderij, maar ook de rundveehouderij waren enorm. Om meer inzicht te krijgen in de mate van verspreiding van het virus in Nederland, zowel op regionaal niveau als op bedrijfsniveau, start Royal GD in opdracht van LNV en de sectorpartijen een onderzoek. Doel is het percentage runderen en schapen dat antistoffen heeft vast te stellen. Dit is belangrijk omdat dieren die antistoffen hebben mogelijk beschermd zijn tegen een nieuwe uitbraak met BTV-3. 

Lees meer over het onderzoek op de projectpagina Onderzoek antistoffen tegen blauwtongvirus bij schapen en runderen

Dr. René van den Brom (Royal GD), Dr. Melle Holwerda en Prof. Dr. Piet van Rijn (beiden WBVR)

18 maart 2024

Inventarisatie naar kruisimmuniteit tegen BTV-3 na gebruik van geïnactiveerd BTV-vaccin

Vraagstelling

Op basis van signalen uit het veld van kruisimmuniteit tegen blauwtongvirus serotype 3 (BTV-3) na vaccinatie met geïnactiveerd BTV-vaccin heeft LTO, mede op verzoek van het ministerie van LNV, een oproep gedaan aan schapenhouders bij wie dit het geval zou kunnen zijn geweest. Er bleek dat op twee schapenbedrijven mogelijk sprake was van kruisimmuniteit. De namen van de houders zijn doorgegeven aan het ministerie van LNV. Het ministerie van LNV heeft Royal GD en WBVR gevraagd de twee schapenbedrijven te bezoeken en een inventarisatie uit te voeren naar het mogelijke bestaan van kruisimmuniteit tegen BTV-3 na vaccinatie tegen andere BTV-serotypen.

Proces

Mede op basis van vragen die vooraf tussen de onderzoekers waren afgestemd, heeft GD een bezoek op beide schapenbedrijven uitgevoerd. Beide schapenhouders hebben aangegeven in het kader van het collectieve belang graag te willen meewerken aan deze inventarisatie. Op basis van input van de schapenhouders is per bezoek een feitenrelaas opgesteld. Beide schapenhouders hebben dit feitenrelaas toegestuurd gekregen en ingestemd met de inhoud. Op basis van het feitenrelaas van beide bedrijven hebben WBVR en GD een analyse van de feiten uitgevoerd.

Wetenschappelijke literatuur

Op basis van de beschikbare wetenschappelijke literatuur is kruisimmuniteit tussen verschillende BT-serotypen door de geïnactiveerde BTV-vaccins niet bewezen. Wel is er enige mate van kruisneutralisatie in laboratoriumtesten beschreven voor fylogenetisch nauw verwante BTV serotypen (figuur 1). Op basis van de beschikbare literatuur wordt na vaccinatie met geïnactiveerd vaccin een serotype specifieke immuniteit verwacht.

kruisimmuniteit tegen BTV-3_figuur 1

Figuur 1. Correlatie tussen fylogenetische verwantschap (cirkels) en niveau van neutralisatie tussen verschillende BTV serotypen in laboratoriumtesten. De mate van kruisneutralisatie in deze laboratorium testen wordt weergegeven door de dikte van de lijn.

Beknopte beschrijving bedrijven en de genomen (mogelijke) preventieve maatregelen

Bedrijf 1 ligt in de provincie Gelderland (figuur 2). Op dit bedrijf werden in de periode september – december 2023 ongeveer vijftien stamboek Texelaars gehouden. Bij geen van de schapen zijn verschijnselen van BTV gezien, ondanks het feit dat de schapenhouder heeft aangegeven dat op meerdere bedrijven in de omgeving blauwtong (BT) speelde.

Bedrijf 2 is gelegen in de provincie Noord-Brabant (figuur 2). Op dit bedrijf zijn ongeveer 150 stamboek fokooien. Ook op dit bedrijf zijn bij de schapen geen verschijnselen van BTV waargenomen. In de omgeving van dit bedrijf hebben zich enkele gevallen van BT voorgedaan. Dit bedrijf heeft voor de zomer van 2023 een vaccinatie tegen BT uitgevoerd, dus voordat BTV-3 in Nederland werd vastgesteld. Na vaccinatie zijn meerdere dieren ten behoeve van de fokkerij afgevoerd en uitgeschaard naar gebieden waar later BT is aangetoond. De betreffende schapenhouder heeft aangegeven dat hij gemeld heeft gekregen dat bij in elk geval drie rammen die hij verkocht heeft verschijnselen van BT zijn vastgesteld en/of BTV-3 is aangetoond.

kruisimmuniteit tegen BTV-3_figuur 2

Figuur 2. Ligging van de beide bezochte schapenbedrijven. Op compartimentsniveau is aangegeven wat het aantal BTV-3 besmette bedrijven per compartiment was.

De bezochte schapenbedrijven vertonen op het gebied van hun preventieve maatregelen grote overeenkomsten:

Op beide bezochte bedrijven zijn de schapen gevaccineerd met geïnactiveerd BTV-vaccin tegen serotype 1, 4 en/of 8. Op bedrijf 1 zijn de schapen in oktober 2023 voor het eerst gevaccineerd tegen BT met Bluevac BTV® van CZ Vaccines. Op bedrijf 2 zijn de schapen de afgelopen drie jaar vóór de zomermaanden gevaccineerd tegen BT met Syvazul BTV® van Syva.

Beide schapenhouders hebben hun schapen vrij snel opgestald vanaf het moment dat BT in Nederland was vastgesteld, in het najaar van 2023 en de epidemie zich uitbreidde. Overdag lieten beide schapenhouders hun dieren nog buiten grazen maar op het moment dat er knuttenactiviteit (rond schemering en de nacht) kon worden verwacht waren de schapen opgestald. Op beide bedrijven werd in de stal aanvullend geventileerd met als doel luchtbeweging te creëren waardoor de omgeving minder aantrekkelijk werd gemaakt voor knutten.

Beide houders hebben aangegeven insecticiden te hebben ingezet. Daarbij merken de onderzoekers op dat EFSA in een rapportage (2017) heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is dat insecticiden en repellents de transmissie van BTV in het veld verminderen.

Conclusie

De vraag is of het uitblijven van BT-verschijnselen of besmetting met BTV-3 mogelijk het gevolg is door kruisimmuniteit door vaccinatie tegen andere serotypen.

Ondanks dat beide schapenhouders hebben aangegeven geen klinische verschijnselen van BT te hebben gezien bij hun schapen, kan op basis van huidige informatie nu niet met zekerheid worden geconcludeerd dat BTV-3 daar al dan niet heeft gecirculeerd. Subklinisch verlopende infecties zijn mogelijk, hoewel daar tot nu toe bij schapen weinig aanwijzingen voor zijn geweest.

Houders van beide bedrijven hebben verschillende (mogelijke) preventieve maatregelen (onder andere opstallen met ventilatie) genomen. De onderzoekers denken dat met name het opstallen en de toegepaste ventilatie meer preventie van besmetting is gerealiseerd dan met vaccinatie tegen andere BTV-serotypen dan serotype 3. Eén houder heeft gevaccineerde dieren verplaatst naar gebieden waar BTV is aangetoond. Bij deze verplaatste dieren zou wel besmetting met BTV-3 zijn vastgesteld. Hieruit blijkt dat de gevaccineerde dieren vatbaar zijn voor BTV-3. Of vaccinatie tot mildere kliniek of zelfs afwezigheid van verschijnselen heeft geleid is op basis van de huidige informatie niet te concluderen. Beide bedrijven zitten in een gebied waar het aantal besmettingen in 2023 beperkt is gebleven, waardoor de besmettingsdruk in die omgeving beperkt is geweest en er meer bedrijven zijn geweest waar geen besmettingen zijn geweest.

Op basis van de bedrijfsbezoeken is geen bewijs gevonden voor kruisimmuniteit tegen BTV-3 infectie door het toepassen van geïnactiveerde BTV-vaccins tegen andere serotypen. De aanvullende genomen preventieve maatregelen zijn mogelijk effectief geweest ter preventie van BTV. Ook dat is een hypothese, maar niet kan worden getoetst op basis van deze casuïstieken.

Advies met betrekking tot nadere inventarisatie mogelijkheid bestaan kruisimmuniteit

Indien het wenselijk is om de mate van kruisimmuniteit tegen BTV-3 door geïnactiveerde vaccins voor andere serotypen vast te stellen is uitgebreider onderzoek nodig. Dit zou dan moeten gebeuren in een gecontroleerde omgeving op basis van objectieve variabelen, gebruik makend van een infectiemodel, of zeer uitgebreid onderzoek in het veld met meer informatie over de bedrijfsvoering op meer bedrijven.

Dankwoord

Tot slot willen de betrokken onderzoekers beide schapenhouders hartelijk bedanken voor hun participatie in deze inventarisatie.

Inge Santman-Berends, Katrien van den Brink, Jet Mars, Judith de Jong en Gerdien van Schaik

januari 2024

Samenvatting

In deze notitie zijn de resultaten beschreven van een eerste impact analyse van de BTV-3 uitbraak in 2023 op rundveebedrijven in Nederland.
De BTV-3 uitbraak die begin september werd gedetecteerd heeft een duidelijke impact gehad op de melkproductie en sterfte op rundveebedrijven in Nederland. Hieronder zijn de meest relevante resultaten puntsgewijs samengevat:

  • Gedurende de BTV-3 uitbraak hebben ruim 2.200 rundveebedrijven melding gemaakt van BTV-3 verschijnselen bij de runderen.
  • Daarnaast hebben nog zo’n 1.000 rundveebedrijven melding gemaakt van kliniek bij andere diersoorten op het bedrijf (vrijwel altijd bij schapen).
  • Van alle meldingen was 70% afkomstig van melkvee- en jongvee-opfokbedrijven, 18% was afkomstig van kleinschalige rundveebedrijven (<20 runderen), 9% van zoogkoeien bedrijven en de rest van andere bedrijfstypen.

    Melkproductie
  • Er is zowel een daling in de melkproductie op bedrijven die klinische symptomen van BTV-3 gemeld hebben als op bedrijven die geen melding hebben gedaan bij de NVWA maar wel gelokaliseerd zijn in gebieden waar BTV-3 infecties zijn geconstateerd. De daling in melkproductie lijkt samen te hangen met de besmettingsgraad in het gebied: hoe hoger de besmettingsgraad hoe hoger de gemiddelde melkproductiedaling op het bedrijf.
  • De daling in melkproductie is het grootst op bedrijven die symptomen van BTV-3 hebben gemeld. Op deze bedrijven is de melkproductie gedurende langere tijd gemiddeld bijna één kilogram per koe per dag lager in vergelijking met dezelfde periode in voorgaande jaren (2020-2022). Voor de BTV-3 uitbraak was de melkproductie in 2023 duidelijk hoger in vergelijking met voorgaande jaren. p
  • De daling in melkproductie houdt gemiddeld zo’n negen tot tien weken aan waarna deze langzaam weer stijgt naar het niveau van eerdere jaren.

    Sterfte
  • Er is in de periode van de BTV-3 uitbraak een stijging in de sterfte op rundveebedrijven. Deze stijging was het grootst bij volwassen runderen (ouder dan 2 jaar).
  • De sterfte was het duidelijkst verhoogd bij melkveebedrijven dan bij andere rundvee-bedrijfstypen.
  • Op niet-meldingsbedrijven in besmet gebied was de sterfte van volwassen runderen tot 1.5x hoger in vergelijking met voorgaande jaren. Op bedrijven met een melding van BTV-3 verschijnselen, was de sterfte van volwassen runderen tot 3.5x hoger in vergelijking met dezelfde periode in de voorgaande jaren.
  • De sterfte blijft gedurende een langere periode verhoogd. De toename in rundersterfte (>2 jaar) tussen 2023 en de dezelfde periode in de drie voorgaande jaren is in de week van melden het hoogst. Daarna neemt de verhoging in rundersterfte langzaam af, maar bleef gedurende de hele geanalyseerde periode (tot en met 10 weken na het moment van melden) verhoogd.

Dit was een eerste beschrijvende impact analyse. Voor het nauwkeurig kwantificeren van de totale impact van BTV-3 worden in de eerste helft van 2024 verdiepende analyses uitgevoerd op de data tot en met 31 december 2023. In deze verdiepende analyse zal gecorrigeerd gaan worden voor andere factoren die in 2023 invloed hebben op de melkproductie en sterfte zoals bijvoorbeeld omgevingstemperatuur, melkprijs, seizoen, aanvoerbeleid en regionale verschillen.

Aanleiding

Op dinsdag 5 september 2023 werd blauwtong (BT) vastgesteld op vier schapenbedrijven in Nederland. Op 6 september werd de eerste melding van klinische verschijnselen die mogelijk konden wijzen op BTV-3 gedaan door een rundveehouder. Ook op dit bedrijf werd bevestigd dat het om BT ging. Enkele dagen later maakte Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) bekend dat het op basis van sequentieanalyse om serotype 3 (BTV-3; genus Orbivirus, familie Reoviridae) gaat. Dit serotype is eerder op verschillende plaatsen in de wereld aangetoond. 
Blauwtong is een virusziekte van herkauwers die door verschillende Culicoides-soorten wordt overgedragen. Rundvee vormt het natuurlijke reservoir van het virus. De hoeveelheid en ernst van de klinische verschijnselen bij het rund varieert sterk maar zijn over het algemeen mild. De morbiditeit en mortaliteit bij schapen kan hoog zijn. Blauwtong is niet besmettelijk voor mensen. 
Gedurende de BTV-3 uitbraak in Nederland in 2023 werd, ook door rundveebedrijven, melding gemaakt van ernstige klinische verschijnselen, een sterke productiedaling en een verhoogde sterfte. Vanwege de ernst van de gemelde infecties bij deze BTV-3-uitbraak is, in overleg met de Begeleidingscommissie van de Monitoring Diergezondheid Rund, een eerste beschrijvende analyse van de impact  op rundveebedrijven uitgevoerd (melkproductie en sterfte). Daaropvolgend zal in de eerste helft van 2024, in het kader van de diergezondheidsmonitor Rund, een verdiepende analyse worden uitgevoerd om de totale impact van de BTV-3 uitbraak in 2023 op de gezondheid van rundvee te kwantificeren. In deze verdiepende analyse zal naast de kwantificatie van de impact op meerdere kengetallen (inclusief sterfte en melkproductie) ook gecorrigeerd worden voor factoren anders dan de BTV-3-uitbraak die mogelijk  een deel van de verschillen kunnen verklaren zoals weersinvloeden, regionale verschillen, management en melkprijs.
Dit document beschrijft de resultaten van de eerste beschrijvende impact analyse van de BTV-3 uitbraak op rundveebedrijven.

Methode

 

Beschikbare data

Voor deze analyse waren geanonimiseerde census data beschikbaar vanuit het identificatie en registratie systeem (I&R, RVO, Assen Nederland) van alle houders van runderen in Nederland over de periode van 2020 tot en met 5 december 2023. De datasets bevatten gegevens van individuele dieren, zoals het levensnummer, de geboortedatum en de afmelddatum en gegevens over de dierverplaatsingen, het UBN, de aan- en afvoerdatum en de reden van aan- of afvoer. Als laatste bevatte de I&R-gegevens ook het geanonimiseerde UBN en de locatie van het bedrijf op 2-cijferig postcodeniveau. Naast de I&R-data, heeft de NVWA meldingsdata beschikbaar gesteld van alle UBN’s die klinische verschijnselen van BTV-3 hebben gemeld. Deze zijn geanonimiseerd met dezelfde encryptie code die gebruikt is om de data vanuit het I&R systeem te anonimiseren door het externe versleutelbedrijf iDTS. Deze data bevatte het UBN van het bedrijf dat melding deed, de diersoort waarbij de verschijnselen waren waargenomen, of de melding uitsluitend een melding van kliniek betreft of dat deze bevestigd is middels PCR, de datum van melding, de locatie van melding, de datum van het testresultaat en het testresultaat zelf (BTV-3 aangetoond). Voor de impactanalyse van de melkproductie zijn door de zuivelcoöperaties anoniem gegevens beschikbaar gesteld van >90% van de melkveebedrijven over dezelfde periode. Deze gegevens bevatten de hoeveelheid geleverde melk per bedrijf en per levering. Als laatste zijn de bedrijfstypen aan de data gekoppeld vanuit de data-analyse diergezondheidsmonitor.

Analyses

Vóór analyse zijn de I&R-gegevens gevalideerd met behulp van de programmatuur die beschikbaar is voor de data-analyse Rund. De I&R-gegevens, melkproductiedata en meldingsdata zijn gecombineerd. Vervolgens zijn voor elke week in de geanalyseerde periode (1 november 2020 tot en met 5 december 2023) gegevens berekend over de melkproductie (kg geleverde melk per koe per dag), en sterfte van runderen ingedeeld in vijf leeftijdscategorieën: geoormerkte kalveren (≤14 dagen), kalveren (15-55 dagen), gespeende kalveren (56 dagen – 1 jaar), jongvee (1-2 jaar en volwassen runderen (>2 jaar).
De resultaten van 2020 tot en met 5 december 2022 zijn per UBN gemiddeld en vergeleken met de resultaten in dezelfde periode van 2023. De resultaten van de weken na 5 december waren voor 2023 nog niet beschikbaar en  zijn voor de huidige analyses buiten beschouwing gelaten. De data is geanalyseerd door middel van beschrijvende statistiek. Het verschil in melkproductie per week tussen 2023 en dezelfde week in de voorgaande jaren is weergegeven in kg melk per koe per dag. Het verschil in sterfte per week tussen 2023 en dezelfde week in de voorgaande jaren (2020-2022) is weergegeven door middel van een ratio. Een ratio van 1 geeft aan dat er geen verschil is in de verwachte sterfte (op basis van 2020-2022) en de sterfte in de betreffende week in 2023. Wanneer de ratio lager is dan 1 dan is de sterfte in 2023 lager dan in voorgaande jaren en bij een ratio hoger dan 1, hoger. 

Resultaten

 

Meldingsdata

Gedurende de periode van de BTV-3 uitbraak in 2023 is tussen 4 september en 5 december door 2.264 rundveehouders melding gemaakt van klinische verschijnselen van BTV-3. Van deze meldingen zijn er 1.913 geconfirmeerd door middel van PCR. De eerste verdenking van BTV-3 bij rundvee werd gemeld op 6 september in het midden van het land (figuur 1). Daarna spreidde BTV-3 snel naar andere bedrijven, met name in Noordoostelijke richting (figuur 1).


Figuur 1. Kaartjes van Nederland van 10 september tot en met 4 december 2023 waarin het aantal en herkomst van de meldingen bij NVWA van klinische verschijnselen van BTV-3 bij runderen zijn weergegeven.

Vanaf half november begon het aantal nieuwe meldingen snel te dalen (figuur 1 en 2). Hoogstwaarschijnlijk als gevolg van de lagere buitentemperaturen waardoor de activiteit van knutten afneemt. Van de 2.264 meldingen bij runderen is ongeveer 70% afkomstig van melkvee- of jongvee-opfokbedrijven, 18% is afkomstig van kleinschalige rundveebedrijven (<20 runderen), 9% van de meldingen waren afkomstig van zoogkoebedrijven en 3% van de meldingen waren afkomstig van andere bedrijfstypen zoals vleesvee- of handelsbedrijven.
Op 1.037 bedrijven waar runderen werden gehouden werd melding gemaakt van klinische verschijnselen bij andere diersoorten dan bij het rund (bijna in alle gevallen bij schapen) (figuur 2). In totaal zijn voor deze beschrijvende analyses ruim 3.000 rundveebedrijven geclassificeerd als meldingsbedrijf.

Figuur 2. Het aantal meldingen (klinisch en met PCR geconfirmeerd) per week die afkomstig zijn van rundveebedrijven met daarnaast de cumulatieve incidentie van het aantal meldingen in de tijd.


Tot en met 5 december 2023 is zichtbaar dat het percentage bedrijven per tweecijferig postcodegebied dat melding heeft gemaakt van kliniek varieert van 0% tot 50% van de bedrijven (figuur 3A). In meer dan 50% van de tweecijferige postcodegebieden heeft tenminste 10% van de rundveebedrijven in 2023 melding gemaakt van kliniek indicatief voor een BTV-3 infectie bij runderen of bij andere diersoorten op het bedrijf (figuur 3A). Gemiddeld hebben per tweecijferig postcodegebied ruim 10% van de rundveebedrijven melding gemaakt van kliniek bij hun vee (figuur 3B). Als we hierbij de postcodegebieden die in 2023 nog BTV-3 vrij gebleven zijn buiten beschouwing laten was dit gemiddeld bijna 15%. Het percentage bedrijven met een melding- per postcodegebied hing samen met de maand van eerste melding. Wanneer de eerste melding van kliniek gedaan werd in september, melden gemiddeld ruim 20% van de bedrijven in dat postcodegebied kliniek. Bij de eerste melding in oktober was dit gemiddeld nog 7% en bij de eerste melding in november was dit gemiddeld 3% (figuur 3B).


Figuur 3. Het percentage bedrijven dat melding heeft gemaakt bij de NVWA van kliniek indicatief voor BTV-3 weergegeven als histogram (A) en als gemiddelde percentage over postcodegebieden heen (B) in 2023.

Associatie tussen blauwtong serotype 3 infecties en melkproductie

 

Clustering van rundersterfte (>2 jaar) in tijd en ruimte

In de routinematig uitgevoerde clusteranalyse is vanaf september al een daling in melkproductie zichtbaar in het kerngebied waarin BTV-3 als eerste is aangetoond (figuur 1 en 4). De productiedaling die werd waargenomen is één tot anderhalve kilogram reductie in melkproductie per koe per dag (figuur 4). In deze analyse wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen bedrijven die wel en geen melding van kliniek door BTV-3 hebben gedaan. In de huidige uitwerking is hier wel naar gekeken. De beperking van de huidige uitwerking ten opzichte van de routinematig uitgevoerde clusteranalyse is echter, dat hierin niet gecorrigeerd is voor factoren als temperatuur en regionale verschillen. Dit zal wel gedaan gaan worden in de geplande verdiepende analyses die in de eerste helft van 2024 uitgevoerd gaan worden.


Figuur 4. Resultaat van de clusteranalyses van de melkproductie per koe per dag per week in 2023 ten opzichte van de voorgaande vier jaren (bron: data-analyse diergezondheidsmonitor Rund).

In figuur 5A en 5B is de gemiddelde melkproductie per koe per dag voor meer dan 90% van de melkveebedrijven in Nederland weergegeven. In figuur 5A is zichtbaar dat de melkproductie in de periode van de BTV-3 uitbraak (weergegeven door middel van een rode lijn) wel lager ligt dan in de voorgaande periode, maar dat de melkproductie in deze periode van het jaar altijd daalt. De gemiddelde melkproductie per koe per dag was in dezelfde periode van 2021 nog lager. Wanneer de melkproductie per koe per dag over de periode 2020-2022 wordt gemiddeld en af wordt gezet tegen de gemiddelde melkproductie in 2023, blijkt dat de gemiddelde melkproductie in 2023 vóór de BTV-3 uitbraak het hele jaar hoger lag dan in de voorgaande jaren (figuur 5B). Vanaf het begin van de BTV-3 uitbraak daalt de gemiddelde melkproductie onder die van dezelfde periode in 2020-2022 (figuur 5B).


Figuur 5. Gemiddelde melkproductie per koe per dag voor meer dan 90% van de Nederlandse melkveehouderij in de periode van 2020-2023 (A) en 2020-2022 afgezet tegen 2023 (B).

Onderscheid in melkproductiedaling naar bedrijven die wel en geen kliniek van BTV-3 hebben gemeld

Voor deze analyse zijn alle bedrijven ingedeeld in één van zes groepen: 1: melkveebedrijven die gelokaliseerd zijn in gebieden waar nog geen meldingen van BTV-3 zijn gedaan door rundveebedrijven (tabel 1 en groene lijn in figuur 6). 2-5: bedrijven die zelf geen melding hebben gemaakt van blauwtongverschijnselen, maar die gelokaliseerd zijn in gebieden waar enkele tot veel meldingen van blauwtongverschijnselen zijn gedaan (Tabel 1 en gele, oranje, rode en bordeauxrode lijn in figuur 6) en 6: bedrijven die zelf melding hebben gedaan van kliniek indicatief voor een BTV-3 infectie (paarse lijn in figuur 6). Voor elk van de zes groepen bedrijven is de rollende vier wekelijkse melkproductie in 2023 vergeleken met de gemiddelde melkproductie in dezelfde weken van 2020-2022 (figuur 6).

Tabel 1. Indeling van tweecijferige postcodegebieden naar ernst van BTV-3 infecties op basis van het aantal meldingen


Net als in figuur 5 is ook in figuur 6 zichtbaar dat voor alle zes de groepen melkveebedrijven, de melkproductie in 2023 vóór de BTV-3 uitbraakperiode (dus vóór week 36), continu hoger lag dan in de drie voorgaande jaren (2020-2022). Voor de groep bedrijven die niet gemeld hebben bij de NVWA en gelokaliseerd zijn in tweecijferige postcodegebieden zonder melding van kliniek, blijft de melkproductie ook gedurende de BTV-3 uitbraak periode hoger dan in dezelfde weken van de drie voorgaande jaren (groene lijn in figuur 6). Bij de melkveebedrijven die geen melding van kliniek hebben gedaan bij de NVWA maar wel in gebieden liggen waar meldingen gedaan zijn, lijkt de melkproductie gedurende de BTV-3 uitbraak beïnvloed te zijn (gele – bordeauxrode lijn in figuur 6). Het verschil in melkproductie tussen 2023 en 2020-2022 gaat van verhoogd in 2023 naar verlaagd, in gebieden waarin meer dan 5% van de bedrijven bij de NVWA gemeld heeft. Tevens is de melkproductiedaling eerder en groter in gebieden met meer meldingen. Op basis van dit figuur is er een indicatie dat het aantal gemelde bedrijven een onderschatting is van het aantal bedrijven waarbij BTV-3 een rol heeft gespeeld aangezien er indicaties zijn dat er bij een deel van de bedrijven die zich niet gemeld hebben, wel melkproductiedaling is waargenomen die mogelijk het gevolg is van BTV-3 besmetting. Zoals verwacht is de melkproductie het meest gedaald bij de groep bedrijven die zelf melding hebben gemaakt van kliniek indicatief voor BTV-3. In deze groep bedrijven is de daling in melkproductie gedurende de gehele BTV-3 uitbraak periode aanwezig (paarse lijn in figuur 6).


Figuur 6. Het verschil in melkproductie (kg) per koe per dag in 2023 ten opzichte van 2020-2022 weergegeven per rollende vierwekelijks gemiddelde voor zes verschillende groepen van melkveebedrijven ingedeeld op basis van verwachte ernst van de BTV-3 infectie.

Duur van melkproductiedaling op meldingsbedrijven

Wanneer de gemiddelde melkproductie (kg) per koe per dag wordt weergegeven vanaf het moment van melden (week 0) tot en met 12 weken na melding en wordt vergeleken met de gemiddelde melkproductie in dezelfde week in de drie voorgaande jaren, ligt deze bijna een kilogram per koe per dag lager (figuur 7). Tevens lijkt deze daling in melkproductie ongeveer negen weken aan te houden waarna deze weer langzaam verdwijnt (figuur 7).
Wanneer we dezelfde analyse doen op de groep van melkveebedrijven die vóór 15 oktober melding van kliniek hebben gedaan bij de NVWA en waarvan data over een lagere periode vanaf het moment van melden beschikbaar was, zagen we een nog wat grotere daling (ruim één tot anderhalve kg melk per koe per dag). Ook in deze groep van bedrijven lijkt de daling in melkproductie weer langzaam te verdwijnen vanaf negen weken na het moment van melden (resultaten niet weergegeven).


Figuur 7. Gemiddelde melkproductie (kg) per koe per dag vanaf de week waarin de melding bij de NVWA is gedaan (week 0) tot en met 10 weken na het moment van melden ten opzichte van dezelfde week in de periode 2020-2022.

Associatie tussen blauwtong serotype 3 infecties en rundersterfte

De duidelijkste stijging in sterfte van runderen over alle type rundveebedrijven heen, werd waargenomen in de leeftijdsgroep van jonge geoormerkte kalveren (≤14 dagen) en volwassen runderen (>2 jaar) (figuur 8 en 9). In de periode die mogelijk beïnvloed is door BTV-3 (week 36-48) stierven over alle typen rundveebedrijven heen gemiddeld zo’n veertienhonderd geoormerkte kalveren (≤14 dagen) meer dan in dezelfde periode van de drie voorgaande jaren. Daarnaast stierven in dezelfde periode ruim drie-en-veertighonderd volwassen runderen meer dan in dezelfde periode van de voorgaande drie jaar. Een wat hogere sterfte was te verwachten aangezien er in 2023 wat meer volwassen runderen in Nederland waren dan in voorgaande jaren. Zo stierven er tot en met week 35 zo’n 250 runderen meer dan in voorgaande jaren. Echter, daarvoor corrigerend zijn er sinds BTV-3 uitbrak in Nederland nog altijd ruim vierduizend volwassen runderen meer gestorven dan verwacht.
Bij kalveren in de leeftijdsgroep van 15 tot en met 55 dagen stierven in 2023 in de periode waarin BTV-3 een rol speelde juist minder dieren in vergelijking met de voorgaande drie jaren (figuur 9). Hier speelt mogelijk een effect doorheen van het feit dat de minimale leeftijdsgrens dat vleeskalveren in Duitsland het melkveebedrijf mochten verlaten verhoogd is van 14 naar 28 dagen. Aangezien we jaarlijks grote aantallen kalveren vanuit Duitsland importeren (meer dan 500k), kan deze verandering in de regelgeving samenhangen met een lagere sterfte, gegeven dat oudere kalveren een lagere sterftekans hebben in vergelijking met jonge kalveren. Het aantal gestorven gespeende kalveren lag licht hoger in de BTV-3 periode, het aantal in Nederland aanwezige kalveren lag in deze periode echter ook ruim hoger dan in dezelfde periode van voorgaande jaren. Ook hier lijkt het erop dat de veranderende regelgeving in Duitsland invloed heeft op de cijfers. Als laatste waren de absolute aantallen gestorven jongvee (1-2 jaar) in de door BTV-3 beïnvloedde periode niet opvallend verhoogd in vergelijking met de rest van 2023. Echter, in de laatste weken van November (week 45-47) lijkt hier wel een lichte verhoging te zijn (figuur 8).

Figuur 8. Aantal per week gestoven runderen in verschillende leeftijdscategorieën weergegeven als rollend vierwekelijks gemiddelde in de periode van december 2019 tot en met november 2023.



Figuur 9. Verschil in aantal per week gestoven runderen in verschillende leeftijdscategorieën tussen 2023 en de voorgaande periode (2020-2022) weergegeven als rollend vierwekelijks gemiddelde.


Clustering van rundersterfte (>2 jaar) in tijd en ruimte

Om meer duiding te krijgen of de sterfte van runderen (>2 jaar), die het duidelijkst verhoogd lijkt te zijn, veroorzaakt kan zijn door BTV-3, is in figuur 10 per week weergegeven óf en in welke tweecijferige postcodegebieden de sterfte duidelijk verhoogd is. Vanaf week 39 (week van 25 september) zijn clusters zichtbaar van een verhoogde rundersterfte. Het aantal gebieden met een verhoogde sterfte neemt tot en met week 43-44 toe en verdwijnt daarna langzaam. In week 48 zijn er vrijwel geen clusters meer (figuur 10). De gebieden waar een duidelijk verhoogde sterfte wordt waargenomen lijken samen te hangen met het aantal BTV-3 meldingen in die gebieden in dezelfde periode (figuur 1, figuur 10 en bijlage 1).
  
Figuur 10. Kaartjes van Nederland per week van week 39 (25 sept-1okt) tot en met week 48 (27 nov-3 dec) in 2023. Gebieden waar de sterfte van volwassen runderen (>2 jaar) duidelijk verhoogd is (>15x hoger dan het Nederlands gemiddelde in voorgaande jaren en >1,5x hoger dan in hetzelfde gebied in voorgaande jaren) zijn weergegeven in het rood.

Verdiepende analyse van rundersterfte geassocieerd met BTV-3 per bedrijfstype

Voor de sterfte van jong geoormerkte kalveren (≤14 dagen), jongvee en volwassen runderen (>2 jaar) is in figuur 11 weergegeven hoeveel extra runderen zijn gestorven in 2023 ten opzichte van dezelfde periode in 2020-2022 voor vijf bedrijfstypen (MV: melkvee, ZK: zoogkoeien, JO: jongvee-opfok, KV: kleinschalige rundveebedrijven en VLVE: vleesveebedrijven). De lichte balk geeft de periode weer voor de BTV-3 uitbraak (week 1 tot en met 35), de donkerblauwe balk geeft het verschil in sterfte weer gedurende de BTV-3 uitbraak (week 36 tot en met 48). Bij alle drie de leeftijdscategorieën heeft verreweg de meeste additionele sterfte plaatsgevonden bij melkveebedrijven. Echter, ook bij de andere bedrijfstypen is een duidelijk verschil zichtbaar in het aantal gestorven runderen vóór en tijdens de BTV-3 uitbraak (figuur 11). Hierbij is naast de hogere sterfte op melkveebedrijven, de sterfte van volwassen runderen (>2 jaar) op zoogkoebedrijven het meest verhoogd (figuur 11C).

Figuur 11. Het verschil in aantal gestoven runderen in 2023 ten opzichte van 2020-2022 voor de periode waarin BTV-3 een rol heeft gespeeld (week 1 tot en met 35) en ten tijde van de BTV-3 uitbraak (week 36-48) per bedrijfstype MV: melkvee, ZK: zoogkoeien, JO: jongvee-opfok, KV: kleinschalige rundveebedrijven en VLVE: vleesveebedrijven.

Onderscheid in sterfte naar bedrijven die wel en geen kliniek van BTV-3 hebben gemeld

In deze analyse is nader ingezoomd op sterfte van geoormerkte kalveren (≤14 dagen), jongvee en volwassen runderen op melkveebedrijven en op sterfte van volwassen runderen op zoogkoebedrijven. Alle bedrijven zijn ingedeeld in een van drie groepen bedrijven: bedrijven in BTV-3 vrije tweecijferige postcodegebieden (groen), bedrijven die zelf geen kliniek hebben gemeld maar zijn gelokaliseerd in tweecijferige postcodegebieden waarin BTV-3 besmette bedrijven gedetecteerd zijn (oranje) of als BTV-3 meldingsbedrijf (rood). Voor elk bedrijf in deze drie groepen is de sterfte per week in 2023 afgezet tegen de sterfte in dezelfde week van 2020-2022. Hieruit komt een ratio waarbij een ratio van 1 geen verschil in sterfte tussen 2023 en voorgaande jaren weergeeft. Een ratio groter dan 1 betekent dat er in de betreffende week meer sterfte is geweest in 2023 en een ratio kleiner dan 1 betekent dat er in de betreffende week in 2023 minder sterfte is geweest dan in de voorgaande jaren. Verwacht wordt dat een eventueel effect van BTV-3 het duidelijkst is bij de meldingsbedrijven en niet aanwezig bij bedrijven in de BTV-3 vrije gebieden. Bij de sterfte van geoormerkte kalveren (≤14 dagen) fluctueert de sterfte ratio sterk (figuur 12A) tussen de verschillende weken. De sterfte was hoger in de periode van de BTV-3 uitbraak (omlijnde periode in figuur 12A-12C), maar dit geldt voor alle drie de groepen bedrijven. Dus ook voor de bedrijven die zich bevinden in gebieden waar geen meldingen van BTV-3 gedaan waren. Daarmee is het op basis van deze eerste beschrijvende analyse niet aannemelijk dat er een sterke toename van sterfte bij jonge kalveren heeft plaatsgevonden als gevolg van BTV-3. Een verdiepende multivariabele analyse zoals gepland staat voor begin 2024 zal meer duiding geven aan deze resultaten. Bij de sterfte van jongvee en volwassen runderen op melkveebedrijven is wel sprake van een duidelijk verschil in sterfte tussen de drie groepen bedrijven in de BTV-3 uitbraak periode (figuur 12B en 12C). Vooral de sterfte van volwassen runderen was gedurende langere tijd verhoogd, zowel op bedrijven in besmet gebied die niet gemeld hebben (tot 1,5x hoger in vergelijking met 2020-2022), als op bedrijven die melding hebben gedaan van kliniek geassocieerd met BTV-3 (tot bijna 3,5x meer sterfte in vergelijking met 2020-2022.


Figuur 12. Sterfte van kalveren, jongvee en volwassen runderen per week op melkveebedrijven in 2023 ten opzichte van 2020-2022 weergegeven als ratio voor bedrijven in BTV-3 vrij gebied (groen), niet meldingsbedrijven in BTV-3 besmet gebied (oranje) en voor meldingsbedrijven (rood). Een ratio van 1 geeft geen verschil in sterfte weer tussen 2023 en voorgaande jaren. Een ratio >1 geeft een hogere sterfte in 2023 weer en een ratio <1 een lagere sterfte. 

Bij zoogkoeien is het beeld minder duidelijk (figuur 13). De sterfte van volwassen runderen is duidelijk verhoogd in de BTV-3 uitbraak periode. Echter, dit is het geval bij zowel bedrijven die gemeld hebben, als bedrijven die niet gemeld hebben maar wel in besmet gebied liggen en bedrijven die nog in BTV-3 vrij gebied gelokaliseerd zijn. Daarnaast is de sterfte wel het duidelijkst verhoogd binnen de groep bedrijven die melding hebben gedaan bij de NVWA, maar deze bedrijven hebben heel 2023 al een duidelijk verhoogde sterfte in vergelijking met de voorgaande jaren (ook vóór de periode waarin BTV-3 een rol gespeeld kan hebben (figuur 13)). Een multivariabele analyse zoals uitgevoerd zal gaan worden in de verdiepende data-analyse die gepland staat voor begin 2024, zal hier meer duiding in geven.


Figuur 13. Sterfte van volwassen runderen per week op zoogkoebedrijven in 2023 ten opzichte van 2020-2022 weergegeven als ratio voor bedrijven in BTV-3 vrij gebied (groen), niet meldingsbedrijven in BTV-3 besmet gebied (oranje) en voor meldingsbedrijven (rood). Een ratio van 1 geeft geen verschil in sterfte weer tussen 2023 en voorgaande jaren. Een ratio >1 geeft een hogere sterfte in 2023 weer en een ratio <1 een lagere sterfte. 

Duur van verhoogde sterfte op meldingsbedrijven

Wanneer we de sterfte van runderen (>2 jaar) op melkveebedrijven bekijken vanaf het moment van melden (week 0) tot en met 10 weken na het maken van de melding is zichtbaar dat, gedurende de BTV-3 uitbraak, de sterfte in alle tien weken hoger ligt dan in dezelfde week van de drie voorgaande jaren (figuur 14). Het grootste verschil is zichtbaar in de eerste weken na melding maar ook in week zeven tot tien is de sterfte nog verhoogd (figuur 14). Het beeld bij het jongvee is vergelijkbaar (figuur 15).


Figuur 14. Sterfte van runderen (>2 jaar) op melkveebedrijven per week in 2023 vanaf de week waarin de melding bij de NVWA is gedaan (week 0) tot en met 10 weken na het moment van melden ten opzichte van dezelfde week in de periode 2020-2022.


Figuur 15. Sterfte van jongvee (1-2 jaar) op melkveebedrijven per week in 2023 vanaf de week waarin de melding bij de NVWA is gedaan (week 0) tot en met 10 weken na het moment van melden ten opzichte van dezelfde week in de periode 2020-2022.


Bijlage 1. Clustering in rundersterfte (>2 jaar) en aantal meldingen van kliniek indicatief voor BTV-3 gedaan door rundveebedrijven bij NVWA per week in de periode van week 39 (week van 25 sep-1 okt) tot en met week 48 (27 nov – 4 dec) in 2023.



 

Bron: Tijdschrift voor Diergeneeskunde

Tekst: Katrien van den Brink, Inge Santman-Berends, Liesbeth Harkema, Christian Scherpenzeel, René van den Brom, Eveline Dijkstra, Jet Mars (Royal GD), Melle Holwerda (WBVR), Nicolien van den Heuvel (Dierenartsenpraktijk Gorter) en Marcel Spierenburg (NVWA).

Op 3 september 2023 werd door twee dierenartspraktijken in het midden van Nederland melding gemaakt van een verdenking van blauwtong (BT) bij schapen op vijf bedrijven. Op 4 september zijn deze bedrijven bezocht door een deskundigenteam, bestaande uit een dierenarts van de NVWA, GD en de practicus. Op dinsdag 5 september werd BT bevestigd op vier van de BT-verdachte bedrijven.

Het blauwtongvirus (BTV) wordt geclassificeerd op basis van serotypes, die niet of nauwelijks kruisbescherming opwekken met elkaar [1]. Het snel vaststellen van het serotype is daarom van belang om de herkomst van het virus te onderzoeken en om passende maatregelen te kunnen nemen, zoals bijvoorbeeld vaccinatie. WBVR heeft het serotype van de huidige uitbraak vastgesteld door middel van‘Whole Genome Sequencing’ (WGS). Met deze techniek is de nucleotidesequentie van het complete virale genoom binnen een paar dagen bepaald. Vervolgens is de nucleotidesequentie van het tweede segment, wat codeert voor een proteïne dat specifiek is voor het serotype, vergeleken met andere bekende sequenties vanuit een online database om te onderzoeken met welk serotype het de meeste gelijkenis vertoonde. Op 8 september maakte WBVR bekend dat het ging om BTV-serotype 3 [2], wat later bevestigd werd door het Europees referentielaboratorium voor BT in Madrid.

Blauwtong is een infectieuze maar niet besmettelijke aandoening die wordt veroorzaakt door het BTV. Het BTV is een Orbivirus uit de familie van Reoviridae, waarvan de eerste 24 serotypen meldingsplichtig zijn op basis van de Animal Health Regulation 2021. Het virus wordt overgedragen via knutten van het geslacht Culicoides en is een zogenoemde ‘vector-overdraagbare aandoening’. Daarnaast bestaan beschrijvingen van overdracht via naalden, sperma en embryo’s [3, 4]. Blauwtong veroorzaakt ziekte en sterfte bij alle herkauwers, maar met name schapen zijn vatbaar. De waargenomen klinische verschijnselen zijn het gevolg van aantasting van de endotheelcellen in de bloedvaten, waardoor uitgebreide systemische vaatschade optreedt met vochtuittreding, bloedingen en ischemische degeneratie en necrose van de betrokken weefsels [5, 6]. 

Tot en met 31 oktober bleek uit data van de NVWA dat op 1.557 bedrijven met schapen en 936 bedrijven met rundvee een infectie met BTV-3 is bevestigd (afbeelding 1). Ook zijn er besmettingen aangetoond bij (melk)geiten (31 bedrijven), alpaca’s (17 bedrijven), lama’s (2 bedrijven) en een moeflon (1 bedrijf). Daarnaast zijn op 1.372 bedrijven ziekteverschijnselen gemeld die passen bij BT, zonder dat BTV-3 door nadere diagnostiek bevestigd is. Ook in België en Duitsland is inmiddels BTV-3 aangetoond. De BT-uitbraak heeft zich in korte tijd verspreid over Nederland en naar de buurlanden. Dit artikel beschrijft de achtergronden en bevindingen van de huidige BTV-3-uitbraak.

Afbeelding 1. De verspreiding van BTV-3 over Nederland in de eerste acht weken van de uitbraak.

Waargenomen klinische verschijnselen van BTV-3 bij kleine herkauwers

Schapen zijn verreweg het meest gevoelig voor het BTV. De variatie in klinische verschijnselen en het ziekteverloop is in het algemeen groot en varieert van mild tot zeer ernstig. Tijdens de huidige BTV-3-uitbraak vallen zieke schapen op door apathie, afzonderen, kreupelheid en/of overmatig speekselen. Bij inspectie van de kop wordt oedeem waargenomen, soms beperkt tot de lippen (afbeelding 2) en zwelling, roodheid, erosie en/of ulceratie van het mond-, oog- en neusslijmvlies (afbeelding 3). Wanneer schapen de acute fase overleven wordt (peri)artritis en ontschoening waargenomen (afbeelding 5). Ook vertoont een deel van de schapen verschijnselen die passen bij spiernecrose, zoals stramheid. 

Afbeelding 2. Schaap met oedeem van de kop en speekselen.

Afbeelding 3. De bek van een schaap met laesies op de dentaalplaat en lip

Pathologisch onderzoek op BTV-3-geïnfecteerde schapen toont naast bovengenoemde macroscopische verschijnselen ernstig longoedeem aan, al dan niet met hydrothorax en hydropericard. Meerdere schapen vertoonden daarbij ook ernstige ulceraties en bloedingen in de penspijlers en/of kleinere bloedingen in de hartspier. Histologisch onderzoek bevestigt de ernst van de orgaanschade. In de oedemateuze longen is sprake van vasculitis en microangiopathie met oedeem, microbloedingen en schade aan de alveolaire septa, wat de zuurstofuitwisseling ernstig beperkt (afbeelding 4). Bij meerdere dieren is uitgebreide acute tubulaire degeneratie, microangiopathie en vasculitis in de nieren vastgesteld. Ook de kleine bloedvaten in de dermale lamina van de klauw zijn soms aangetast, met verschijnselen van laminitis, loslating van klauwhoorn en secundaire purulente ontsteking in de klauwen (afbeelding 5). Er wordt melding gemaakt van hoge sterftecijfers op schapenbedrijven. De exacte sterftecijfers in de schapensector worden momenteel onderzocht op basis van een analyse van gegevens in de RVO-database. Op dit moment is niet bekend welk percentage van de schapen BTV-3 subklinisch doormaakt.

Afbeelding 4. Links: Oedemateuze longen. Rechts: Microscopisch beeld van het longweefsel met oedeem (*) en schade aan de alveolaire septa (>).

Afbeelding 5. Klauwen van een schaap met restverschijnselen van laminitis na overleving van de acute fase. Rechtsboven: purulente ontsteking ter plaatse van de losgekomen axiale hoornwand. Op zaagvlak is er purulente ontsteking aanwezig bij de kroonrand en in het klauwgewricht.

Waargenomen klinische verschijnselen van BTV-3 bij runderen

De klinische symptomen die bij runderen zijn waargenomen in de huidige BTV-3-uitbraak, zijn: koorts, (forse) productiedaling, laesies van de neusspiegel, in de mondholte (afbeelding 6) en op de uierhuid, neusuitvloeiing, conjunctivitis en speekselvloed. Daarnaast is kreupel- en stramheid gemeld, waarbij rode en gezwollen kroonranden (afbeelding 7) en verdikkingen van de poten zijn waargenomen. Ook regurgitatie en ontschoening behoren tot de gemelde verschijnselen. Het verloop, de duur van de ziekte, het aantal zieke runderen per bedrijf en de ernst van de verschijnselen bij runderen wisselt sterk. Met name koeien rondom het afkalven kunnen ernstig ziek worden. Als gevolg van ernstige verschijnselen, zoals bijvoorbeeld bij ernstige kreupelheid of ernstig longoedeem, kunnen dieren sterven of in geval van uitzichtloos lijden worden geëuthanaseerd.

Afbeelding 6. Laesies van de neusspiegel en in de bek van een rund met BTV-3.

Afbeelding 7. Rund met sterk gezwollen en rode kroonranden.

Bij pathologisch onderzoek op runderen met BT werden vooral erosies en ulceraties gezien op de mucocutane overgangen van de liprand en neusspiegel; ulceraties en puntbloedingen in de mondholte en pharynx; en puntbloedingen op het hart, de arteria pulmonalis en de aorta. Bij twee verworpen en/of doodgeboren kalveren is BTV aangetoond in de milt, bij deze kalveren zijn geen verdere afwijkingen aangetoond. Bij histopathologisch onderzoek vertoonden de aangetaste slijmvliezen ulceratie, subepitheliale microbloedingen, oedeem, vasculitis, microangiopathie en microvasculaire thrombose. Incidenteel werd acute spierdegeneratie aangetoond in de tong, de slokdarm, de penswand, skeletspieren en de tunica media van de aorta. De spierdegeneratie die bij sommige dieren in de slokdarm is aangetoond, is mogelijk onderliggend aan de verschijnselen van regurgitatie die vanuit het veld worden gemeld.

Waargenomen klinische verschijnselen van BTV-3 bij andere diersoorten

Blauwtong is ook aangetoond bij (melk)geiten. In de regel lijken de symptomen, waarbij met name koorts, gezwollen lippen, melkproductiedaling, bloedingen op de uierhuid zijn gemeld, bij geiten milder dan bij schapen en runderen, hoewel ook sterfte is gemeld. BTV-3 is ook aangetoond bij alpaca’s en lama’s. Ook bij deze diersoorten is algehele ziekte en (acute) sterfte door BTV-3 aangetoond.

Ervaringen opgedaan tijdens de BTV-8-uitbraak tussen 2006 en 2008

Het is nog te vroeg om de impact van deze specifieke BTV-3-uitbraak te kwantificeren, maar het lijkt erop dat de verspreiding sneller gaat en de ziekteverschijnselen en sterfte lijken ernstiger dan bij de BTV-8-uitbraak van 2006 tot 2008. Tijdens de eerste BTV-uitbraak in Nederland bleef de spreiding in 2006 beperkt tot het zuiden van Nederland. Vanaf juli 2007 werd het virus weer waargenomen en verspreidde het zich verder over het land, maar ook in Noordwest Europa. In dat jaar raakten in Nederland de meeste bedrijven geïnfecteerd [7]. Er werd destijds gezien dat het opstallen van runderen een significant beschermend effect had. Bedrijven zonder weidegang werden minder vaak seropositief bevonden en indien BTV-8 werd vastgesteld in het koppel, spreidde het minder snel door het bedrijf [8].
 
Zowel in de schapen- als in de rundveepopulatie werd sterfte gezien die kon worden geassocieerd met de BTV-8-uitbraak. Bij schapen was de sterfte in 2007 gemiddeld zo’n 7 procent hoger in met BTV-8 besmet gebied [9]. Bij rundvee was de sterfte 1,3 tot 1,4 keer hoger dan normaal bij respectievelijk kalveren en runderen [10]. Verder was het opvallend dat geïnfecteerde runderen slechter drachtig werden en indien dieren drachtig waren op het moment van infectie, bleek het virus verticaal overdraagbaar van koeien naar het nog ongeboren kalf [11,12]. Dit kon leiden tot de geboorte van klinisch gezonde kalveren die positief waren voor het BT virus, maar ook tot abortussen of tot de geboorte van kalveren met aangeboren afwijkingen [13]. Bij schapen werd geen effect gemeten op het aantal abortussen of op het aantal levend geboren schapen [9].

Samenvattend

BTV-3 heeft zich in korte tijd verspreid over een groot deel van Nederland. Blauwtong is zowel bij schapen, runderen, (melk)geiten als lama’s, alpaca’s en een moeflon aangetoond. Schapen vertonen de meest ernstige kliniek en door schapenbedrijven worden hoge sterftecijfers gemeld. De exacte percentages worden momenteel onderzocht. Er wordt een variabel beeld in kliniek waargenomen bij runderen en ook de ernst varieert per bedrijf. Het beeld bij aangedane diersoorten lijkt heftiger dan tijdens de BTV-8-uitbraak in 2006 tot 2008. Het is (vooralsnog) niet bekend of BTV-3 ook subklinisch kan verlopen, zoals bij de uitbraak van BTV-8 wel werd vastgesteld. In de komende periode zal door nader onderzoek meer bekend worden over de kliniek, de gevolgen en het voorkomen van BTV-3. Omdat er nog veel onbekend is over BTV-3 is het belangrijk dat nieuwe verschijnselen snel worden gemeld, onderzocht en gedeeld. Tijdens de vorige BT-uitbraak werden aangeboren (hersen)afwijkingen bij, met name, kalveren waargenomen. Of dat ook bij BTV-3 te verwachten is, is op dit moment onbekend. Wel zijn er reeds aanwijzingen dat BTV-3, net als BTV-8, verticaal bij runderen wordt overgedragen. Deze bevinding benadrukt hoe belangrijk het is alert te zijn op verschijnselen van aangeboren afwijkingen die kunnen ontstaan ten gevolge van een tijdens de dracht doorgemaakte infectie met BTV-3. Daarnaast is alertheid geboden voor het optreden van ziekte door andere serotypen van BT, zoals is gezien tijdens de vorige uitbraak met serotype 6 in Nederland en serotype 11 in België. Daarnaast circuleert bij runderen in Italië, Spanje, Portugal en Frankrijk Epizootic Haemorragic Disease Virus (EHDV), wat vergelijkbare symptomen als BT kan veroorzaken. 
 
Voor de toekomst is het de vraag in hoeverre BTV-3 kan overwinteren in Nederland. Op basis van de huidige kennis wordt de kans hierop reëel geacht. Tijdens de vorige uitbraak heeft de inzet van een veilig en effectief vaccin bijgedragen aan het als land vrij worden van BT. Ook voor nu is, wanneer het virus overwintert, vaccinatie de meest effectieve preventieve maatregel. Het is wenselijk dat de ontwikkeling en toelating van een veilig en effectief vaccin snel wordt gerealiseerd. 
 
Ruim twee maanden na de start van de BTV-3-uitbraak kan worden geconcludeerd dat de veterinaire monitoringssystematiek in Nederland de uitbraak in een vroeg stadium heeft opgepikt. Dit kan worden geconcludeerd op basis van de spreiding na begin september en op basis van een analyse op het voorkomen van antistoffen in tankmelk en bloedmonsters in augustus [2]. Doordat het pathologisch beeld bij schapen met BTV-3 in een vroeg stadium in kaart is gebracht kon in samenwerking met de faculteit Diergeneeskunde en de ULP een afwegingskader voor de behandeling van schapen met BT worden opgesteld. De rol van de Nederlandse practicus in de signalering en de monitoring van dierziekten, in samenwerking met veehouders, GD, WBVR, NVWA en het ministerie van LNV, is tijdens de huidige BTV-3 uitbraak opnieuw essentieel gebleken.

Referenties

Kijk voor de referenties horend bij dit artikel op de TvD-website.

Meer informatie en handige links
Op zoek naar meer informatie over blauwtong? Hiernaast vind je het Blauwtong behandeladvies voor runderen en schapen en informatie over de dierziekte in het veterinaire dossier van GD, de gepubliceerde kamerbrieven én de dossiers over blauwtong van de NVWA en de WBVR.

Webinar blauwtong voor veehouders

11 oktober 2023

Sinds het blauwtongvirus begin september is vastgesteld op enkele schapenbedrijven, verspreidt het virus zich in rap tempo door Nederland. Het aantal besmettingen groeit, en naar verwachting zal dit de komende tijd verder toenemen. Dit leidt tot grote zorgen bij veehouders. Om veehouders te informeren over de huidige stand van zaken organiseerden wij samen met LTO een webinar.

Bekijk hiernaast het webinar terug.

Meer webinars en podcasts
Bekijk hier de eerder uitgezonden Webinar blauwtonguitbraak 2023 van 8 september georganiseerd door Royal GD in samenwerking met WBVR en mediapartner Het Schaap, of beluister de podcast over de blauwtonguitbraak van 30 september waar dierenartsen René van den Brom en Katrien van den Brink aan bij Eveline Dijkstra de laatste ontwikkelingen bespreken. 

Veelgestelde vragen

Tekst: Eveline Dijkstra, Inge Santman-Berends, Menno Holzhauer en René van den Brom. Foto’s: René van den Brom en Piet Vellema.

Blauwtong is een virusziekte die door knutten (Culicoides soorten) wordt overgebracht. Besmetting van dier op dier is ook mogelijk door gebruik van niet schone naalden. Zieke dieren kunnen elkaar niet direct besmetten. De ziekte is niet overdraagbaar naar de mens. 

In principe zijn herkauwers, zowel wilde als gedomesticeerde, gevoelig voor een besmetting van blauwtong. Dit zijn onder andere runderen, geiten, schapen, buffels en herten. Blauwtong is geen zoönose, dus mensen kunnen niet besmet raken.

Er geldt een meldplicht voor blauwtong. Meld het bij uw dierenarts als u vermoedt dat uw dieren mogelijk blauwtong hebben.

Sinds 21-9-2023 is er een tijdelijke wijziging meldingsprocedure blauwtong.

Dierhouders en dierenartsen hoeven bij een verdenking van blauwtong géén dierziektemelding meer te doen bij de NVWA. Bij een vermoeden van een besmetting maakt uw eigen dierenarts gebruik van de EW-diagnostiek (uitsluitingsdiagnostiek). Hierbij neemt uw dierenarts bloed af bij de dieren en stuurt deze monsters naar Wageningen Bioveterinary Research (WBVR). De dierenarts maakt hierbij gebruik van een monsterformulier. Het nemen van de monsters heeft geen consequenties voor uw bedrijf. Het bedrijf gaat niet op slot én er worden geen laboratoriumkosten in rekening gebracht.

Let op: verdenkingen van blauwtong bij commercieel gehouden geiten, alpaca's, lama's en dierentuindieren moeten wél gemeld worden bij de NVWA. Neem hiervoor contact op met het Landelijk meldpunt dierziekten: tel: 045 546 31 88.

Van het blauwtongvirus zijn meer dan 27 serotypen bekend, maar niet alle serotypen uiten zich klinisch op dezelfde manier. Serotypen 1-24 zijn het meest virulent en meldingsplichtig. Het serotype van het blauwtongvirus dat verantwoordelijk is voor de huidige uitbraak in Nederland, is serotype 3. Voor dit serotype is voor zover bekend nog geen vaccin ontwikkeld.

Een aantal dagen na besmetting krijgt een schaap gedurende enkele dagen tot een week hoge koorts. De lengte en de hoogte van de koortspiek kan per diersoort verschillen. Daarnaast kunnen besmette dieren beschadigingen van het slijmvlies in de bek vertonen, kreupel gaan lopen, en algeheel tekenen van ziek zijn vertonen zoals slecht eten, sloom zijn, veel speekselen en kunnen ze verkoeling zoeken door met de bek in de waterbak te gaan staan. Het virus blijft na infectie een aantal weken in het dier aanwezig; dit wordt de periode van viraemie genoemd. Vanaf een aantal dagen na infectie begint een besmet dier antistoffen aan te maken. Deze antistoffen blijven enkele jaren aanwezig.

De klinische verschijnselen zijn in de regel het duidelijkst bij schapen maar ook bij runderen en geiten kunnen  verschijnselen worden waargenomen.  

Oude browser

We zien dat u gebruik maakt van een verouderde browser. Niet alle onderdelen van de website zullen daardoor goed functioneren. Download nu de laatste versie van uw browser om veilig te kunnen surfen.