Figuur: Stageringsysteem voor feline mammatumoren
Ongeveer 90 procent van de mammatumoren bij de kat zijn maligne met een agressief biologisch gedrag. Vaak is er op het moment van diagnose al sprake van ingroei in de lymfevaten of zijn er aantoonbare metastasen in de lymfeklieren. Naast deze factoren is de graad van de tumor een belangrijke prognostische factor en deze zal bepaald moeten worden om te bepalen of aanvullende systemische behandeling noodzakelijk is na chirurgische verwijdering van de mammatumoren.
Diagnose bij de hond
Palpatie van de melklijst is een eerste maar zeer belangrijke stap in het stellen van de diagnose. Aantal aangetaste melkpakketten, grootte van de processen en betrokkenheid van de regionale lymfeklieren zijn allemaal prognostisch belangrijke factoren. Het nemen van naaldbiopten van processen in de melklijst heeft wel een meerwaarde, maar is vooral bedoeld om uit te maken of het proces daadwerkelijk van melkklierweefsel uitgaat (onderscheid met bijvoorbeeld dermale tumoren, mastocytomen, etcetera). Voor wat betreft het onderscheid maken tussen benigne en maligne tumoren moet men zich realiseren dat de correlatie tussen cytologie en de latere histopathologische uitslag tussen de 65 en 90 procent wordt gegeven. Dit is de reden dat ons advies na cytologische bevestiging dat het om een melkliertumor gaat, altijd extirpatie gevolgd door histopathologisch onderzoek is.
In verband met het risico van metastasering is het goed stageren van een patiënt zeer belangrijk voordat men een chirurgische therapie inzet. Bij het stageren moet men minimaal de regionale lymfeklieren aanprikken (ook als deze niet vergroot zijn) en thoraxfoto’s (drie richtingen) gemaakt hebben. Bij mogelijke betrokkenheid van intra-abdominale lymfeklieren is ook een echo-onderzoek van het abdomen geïndiceerd. Als een CT-scanner ter beschikking staat, kan deze mogelijk een sensitievere screening op de aanwezigheid van longmetastasen geven.
Figuur: WHO Stageringsysteem voor canine mamma-tumoren
Voor mammatumoren bestaan classificatiesystemen gebaseerd op morfologie en prognose. Bij het classificeren van mammatumoren worden vaak de termen 'simple' of 'eenvoudig' en 'complex' gebruikt. Bij eenvoudige tumoren gaat de tumor uit van één celtype (luminaal-epitheliaal, myo-epitheliaal). Bij complexe tumoren gaat de tumor uit van twéé celtypen (luminale en myo-epitheliale cellen). De classificatiesystemen zijn erg gedetailleerd en het gaat te ver om hier verder op in te gaan. Naast het classificeren is ook het graderen van epitheliale mammatumoren belangrijk, omdat ook de graad van de tumor een belangrijke prognostische factor is. De tumoren worden verdeeld in goed gedifferentieerde (graad 1), matig gedifferentieerde (graad 2) en slecht gedifferentieerde (graad 3) tumoren.
Veel honden hebben bij presentatie meerdere tumoren, vaak ook nog van verschillende histopathologische klassen en graden. De prognose wordt bepaald door de agressiefste tumor en de behandeling van de patiënt moet gebaseerd worden op deze tumor. Het advies is daarom om altijd al het verwijderde weefsel op te sturen voor histopathologisch onderzoek. Meestal blijkt de grootste tumor het agressiefst.
Terug naar het begin van dit artikel
Behandeling van Mammatumoren
Behandeling bij de kat
Daar waar er bij de hond veel discussie is over de chirurgische ‘dosis’ (nodulectomie vs. mastectomie vs. melklijstresectie), is er bij de kat meer duidelijkheid over de uit te voeren ingreep: in het geval, dat er sprake is van één tumor (of unilaterale tumoren), is een éénzijdige melklijstresectie de ingreep die uitgevoerd moet worden, zelfs bij de aanwezigheid van een zeer klein proces. Bij bilaterale tumoren zal een beiderzijdse melklijstresectie uitgevoerd moeten worden. Deze laatste ingreep kan in één sessie worden uitgevoerd of verdeeld worden over twee operaties met enkele weken hersteltijd ertussen. Deze agressieve chirurgische benadering leidt tot zowel een langere recidief-vrij interval als een langere mediane overlevingstijd.
Als er sprake is van gefixeerde tumoren zal de spierfascie of een deel van de buikwand met de operatie mee weggenomen moeten worden om de kans op lokaal recidief te verkleinen. Gezien het agressieve gedrag van feline mammatumoren verdient het aanbeveling altijd de regionale lymfeklieren mee weg te nemen, zodat deze ook histopathologisch onderzocht kunnen worden.
Zoals eerder beschreven kunnen katten met kleine tumoren na agressieve chirurgie, zoals een melklijstresectie, een langdurige overleving hebben. Echter voor katten met grote tumoren of metastasen in de lymfeklieren zal chirurgie alleen niet voldoende zijn. Er zijn echter niet veel goed opgezette studies die de meerwaarde van het geven van chemotherapie aan deze katten aantonen. In één studie wordt wel aangegeven dat katten, behandeld met een melklijstresectie gevolgd door chemotherapie, een langere overlevingstijd vertonen dan katten, waarbij alleen een melklijstresectie was uitgevoerd (1998 dagen versus 414 dagen), dit ondanks het feit dat in de groep van chirurgie en chemotherapie een hoger percentage katten met tumoren groter dan 2 cm zat dan in de groep van chirurgie alleen. Op grond van deze studie is een adjuvant chemotherapie bij katten met een tumor groter dan 2 centimeter te verdedigen.
Behandeling bij de hond
Op de mastitis carcinomatosa na, is chirurgie bijna altijd de eerste keuze van behandeling. Er bestaan verschillende operatieve mogelijkheden:
Nodulectomie
Het verwijderen van een kleine nodulus uit de melkklier. Het is van belang bij deze ingreep te zorgen voor adequate marges, hetgeen de ingreep alleen geschikt maakt voor tumoren minder dan 0,5 centimeter. Als tweede optie kan de nodulectomie gebruikt worden als methode om een histologisch biopt te nemen.
Mammectomie
Het verwijderen van één mammapakket uit de melklijst. Om ook een voldoende ruime diepe marge te verkrijgen is het vaak nodig om de abdominale fascie mee te nemen, of een deel van de buikwand.
Partiële mastectomie
Het verwijderen van meer dan één melkklierpakket in één of regionale mastectomie deel van de melklijst.
Unilaterale radicale
Het verwijderen van een complete melklijst
Mastectomie
Omdat hierbij zeer veel weefsel verwijderd moet worden, kunnen er problemen met de wondsluiting optreden. Vaak wordt daarom geadviseerd deze ingreep in twee operaties uit te voeren, waarbij eerst de ene melklijst verwijderd wordt en drie en vier weken later de andere zijde geopereerd wordt.
Er bestaat geen eenduidig advies over welke operatietechniek gevolgd dient te worden. Er is veel discussie geweest over het al dan niet radicaal opereren. In studies die radicale en conservatieve chirurgische ingrepen vergeleken, is geen verschil in overlevingstijd gevonden. Op grond daarvan is nu het beste advies, dat gegeven kan worden, dat de minst ingrijpende operatie gekozen moet worden, welke de volledige verwijdering van de tumor kan bewerkstelligen. Als het achterste melkklierpakket betrokken is, wordt de lnn inguinalis superficialis altijd meegenomen, omdat deze in het vetweefsel ligt dat bij deze klier hoort. De lnn axillaris wordt alleen meegenomen als deze voelbaar vergroot is of als uit naaldbiopten gebleken is dat er metastasen aanwezig zijn.
Een tweede discussiepunt is het al dan niet uitvoeren van een ovarioectomie bij een teef met al aanwezige mammatumoren. Daar het uitvoeren van een ovarioectomie de kans op het later optreden van een pyometra wegneemt en de kans op het ontwikkelen van suikerziekte verkleint, is er altijd wat voor te zeggen. Echter in het kader van de preventie van nieuw te vormen mammatumoren is de meerwaarde beperkt. Mogelijk wordt de kans op de ontwikkeling van benigne mammatumoren verkleind. Op de kans op ontwikkeling van maligne tumoren en op de overlevingstijd is geen effect aangetoond.
Een recent gevonden opmerkelijk feit is de significante verlenging van de overlevingstijd van honden met graad 2 en 3 mammacarcinomen als er perioperatief desmopressine gebruikt wordt. Het achterliggende mechanisme is nog niet precies bekend, maar men gaat er vanuit dat een effect op de hemostase en het voorkomen van het in de bloedbaan komen van tumorcellen tijdens chirurgische manipulatie een rol speelt.
Er bestaan slechts weinig solide studies over systemische adjuvante therapieën na chirurgische behandeling van mammatumoren. In het algemeen wordt bij hoogrisicotumoren een adjuvante chemotherapie geadviseerd. De gebruikte protocollen zijn monotherapie doxorubicine (zes keer elke drie weken), een combinatietherapie van doxorubicine en cyclofosfamide of een monotherapie met carboplatine (vijf tot zes keer elke drie weken). Ook bij mammapakket osteosarcomen is chemotherapie te adviseren en zal de overlevingstijd verlengd worden. Mogelijk dat NSAIDs een rol kunnen spelen in de palliatieve behandeling van mammatumoren.
Terug naar het begin van dit artikel
Prognose van Mammatumoren
Prognose bij de kat
Opvallend is dat ras een belangrijke prognostische factor is. Europese korthaar katten hebben in het algemeen een betere prognose dan raskatten. Vooral Siamese katten doen het beduidend slechter dan de Europese korthaar.
Behalve de histopathologische prognostische factoren, zoals tumorgraad, ingroei in lymfevaten en microscopisch aanwezige metastasen in de lymfeklieren, zijn er ook belangrijke klinische prognostische factoren. De belangrijkste klinisch prognostische factor die ook eenvoudig te bepalen is, is tumorgrootte. Er wordt onderscheid gemaakt in drie groepen:
- Tumoren kleiner dan 8 cm3 of 2 cm in doorsnede
- Tumoren van 8 tot 27 cm3 of 2 tot 3 cm in doorsnede
- Tumoren groter dan 27 cm3 of groter dan 3 cm in doorsnede
Katten met tumoren die in de eerste groep vallen kunnen goed behandeld worden met alleen chirurgie en hebben een mediane overlevingsduur van meer dan drie jaar; katten vallend in groep 2 een mediane overleving van twee jaar. Katten met grote tumoren, die in groep 3 vallen, hebben slechts een mediane overleving van zes maanden.
Prognose bij de hond
De drie belangrijkste (klinische) prognostische factoren bij canine mammatumoren zijn tumorgrootte, de betrokkenheid van de regionale lymfeklieren en de WHO stage van de tumor. Honden met een tumor groter dan 3 centimeter in doorsnede hebben een slechtere prognose dan honden met een tumor kleiner dan 3 centimeter. De betrokkenheid van de regionale lymfeklier blijkt prognostisch zeer belangrijk te zijn en, zoals eerder genoemd, ook bepalend te zijn voor de beslissing om al dan niet aanvullend te behandelen. Het WHO stageringsysteem maakt onder andere gebruik van deze twee kenmerken en daarmee valt ook te verklaren dat naarmate een hond in een hogere WHO stage valt, de prognose slechter wordt.
Figuur: Stroomdiagram canine mammatumoren
Terug naar het begin van dit artikel