Biest is cruciaal voor biggen. Als ze het onvoldoende binnenkrijgen zijn ze zo goed als kansloos. Waarom is biest zo belangrijk en wat kunt u als varkenshouder doen om de opname te bevorderen?
Biggen komen ter wereld zonder antistoffen tegen ziektekiemen. Ze krijgen die antistoffen uitsluitend binnen via biest. Biest bevat de eerste dag veel antistoffen en alleen in de eerste levensdag kunnen die antistoffen de darmwand van een big passeren en in het bloed terechtkomen. Daarna lukt dat niet meer.
Enkele belangrijke feiten over antistoffen in de biest zijn:
- vaccineren van zeugen resulteert in antistoffen in de biest;
- antistoffen blijven meestal zes tot acht weken aanwezig in de biggen, maar vaak daalt de concentratie al fors rond de vier weken;
- biggen gaan zelf actief afweer opbouwen vanaf ongeveer zes weken leeftijd;
- in de periode na spenen zit er dus een dip in de afweer van de biggen.
Het is belangrijk dat elke big in een toom minstens 250 cc biest drinkt en dat doen ze normaal gesproken in zes drinkbeurten. Veel variatie binnen een toom is ongunstig omdat er dan te veel kwetsbare biggen in de toom zitten die infecties kunnen verspreiden naar hun toomgenoten.
Vlotte geboorte, vitale biggen
Voor een goede biestopname is het essentieel dat biggen vlug en vitaal zijn. Vitale biggen drinken vlot en stimuleren de zeug. De vitaliteit van biggen is in de eerste plaats afhankelijk van een vlot verloop van de geboorte en dat is gerelateerd aan het vermogen van de zeug om haar stofwisseling rond het werpen adequaat aan te passen. De zeug mag niet te vet zijn of gestrest door bijvoorbeeld ‘onvoorspelbaar’ toezicht in het kraamhok of door de afwezigheid van nestmateriaal. Verder wordt de vitaliteit van een big bepaald door de toomgrootte en de homogeniteit van de toom, maar ook door de omgevingstemperatuur en de gezondheid. Bij slappe biggen, traag werpen en traag op gang komen van de melkgift kan gericht onderzoek opheldering geven over de oorzaak. Denk hierbij aan bloedonderzoek van de zeug (stofwisselingsproblemen) en onderzoek van doodgeboren biggen (infectieziekten), maar bijvoorbeeld ook aan onderzoek van de waterkwaliteit of het stalklimaat.
Stimuleren biestopname
Een gemiddelde zeug heeft genoeg biest voor minstens twintig biggen. Het gedeeltelijk opsluiten van grote tomen om te zorgen dat ook de kleine, zwakke biggen gelegenheid hebben om biest op te nemen, mag niet te lang duren (maximaal een uur). Zwakke biggen aanleggen/laten drinken is eigenlijk nog belangrijker dan onder de lamp leggen. Leg zo min mogelijk biggen over met het oog op verspreiding van ziektekiemen. Zorg dat biggen biest krijgen van de eigen moeder. Dus niet overleggen binnen 24 uur maar wel binnen drie dagen omdat dan de tepelvolgorde is vastgesteld. De eerste dagen ‘shoppen’ de biggen nog bij verschillende spenen.