Onderzoek en wetenschappelijke publicaties
Auteurs: Nannet Fabri, Katrien van den Brink, René van den Brom, Debora Smits, Inge Santman-Berends, Carlijn ter Bogt-Kappert, Eveline Dijkstra, Nienke Snijders-van de Burgwal
14 augustus 2024
Inleiding
In september 2023 werd voor het eerst een uitbraak van blauwtongvirus serotype 3 (BTV-3) in Nederland vastgesteld. In de maanden daarna werden klinische verschijnselen indicatief voor BTV-3 gemeld bij duizenden schapen- en rundveebedrijven en bij enkele tientallen geitenbedrijven. De infectie had een grote impact op de veehouderij in Nederland, met een hoog percentage zieke dieren en, bij schapen, een oversterfte van ruim 55.000 dieren (Santman-Berends et al., 2024). In de winter van 2023, bij het verminderen van de knuttenactiviteit, liep deze uitbraak af, maar sinds half juni 2024 wordt BTV-3 opnieuw aangetoond op bedrijven. Bij een groot deel van deze bedrijven hebben de houders aangegeven dat zij hun dieren in de afgelopen maanden, sinds het beschikbaar komen van BTV-3 vaccins, hebben laten vaccineren tegen BTV-3. Er was een sterke behoefte om een beeld te krijgen van de situatie in 2024, zoals de waargenomen klinische verschijnselen en het aantal dieren dat ziek wordt, in een situatie waarin gevaccineerd was. Het doel van dit project was daarom om meer inzicht te krijgen in het verloop van de effecten van BTV-3 infecties in 2024 op de gezondheid van schapen en runderen in een situatie waar de dieren volledig (drie weken na afronden vaccinatie) zijn gevaccineerd.
Rapportage
Open de pdf: Monitoren van kliniek op BTV-3 besmette schapen- en rundveebedrijven in 2024
Auteurs: I.M.G.A. Santman-Berends, K.M.J.A. van den Brink, E. Dijkstra, G. van Schaik, M.A.H. Spierenburg, R. van den Brom.
Oktober 2024
Highlights
- In September 2023, bluetongue (BT) serotype 3 emerged in the Netherlands.
- Over 5000 ruminant farmers notified BT like symptoms to the authorities.
- The impact of BTV-3 on sheep and goat mortality was determined using census data.
- BTV-3 was associated with a 4.2–15.5 times increase in sheep mortality.
- In goats, BTV-3 was associated with a limited, but significant increased mortality.
Abstract
In September 2023, bluetongue virus serotype 3 (BTV-3) emerged in the Netherlands, infecting over five thousand livestock farms. In sheep, high morbidity and mortality rates were reported that were unlike previously described bluetongue outbreaks. This study aimed to quantify the impact of BTV-3 in the small ruminant population in the Netherlands in 2023. Sheep and goat movement census data and BTV-3 notification data were available from 2020 until the end of 2023. Data were aggregated to farm and week level and mortality indicators were calculated for lambs (<1 year) and adult animals (≥1 year). Population averaged GEE models with a Negative-binomial distribution and a log-link function correcting for repeated measures per farm in time were used to quantify the association between BTV-3 and mortality. In 2023, 2994 sheep farmers and 89 goat farmers notified clinical signs of BTV-3 to the NVWA. During this BTV-3 outbreak period, an additional 55,000 sheep died compared to the same period in 2020–2022. At flock level a high variety in mortality was observed, with a clear increase in mortality in both flocks that were not notified but that were located in infected areas and in flocks of which the farmer notified clinical signs. During the BTV-3 outbreak period, mortality in infected areas increased 4.2 (95 % CI: 4.0–4.3) times in sheep lambs (<1 year) and 4.6 (95 % CI: 4.4–4.8) times in sheep (≥1 year) compared to BTV-3 free areas. Flocks with a confirmed BTV-3 infection that were notified in September showed a 12.8 (95 % CI: 11.4–14.3) times higher mortality in lambs and a 15.1 (95 % CI: 13.7–16.6) times higher mortality in sheep compared to flocks in BTV-3 areas. In flocks of which the farmer notified clinical signs after September, mortality was 4.6 (95 % CI: 4.2–5.0) and 5.6 (95 % CI: 5.1–6.0) times higher in lambs and sheep compared BTV-3 areas respectively. In goats, around 4000 additional deaths were recorded during the BTV-3 outbreak period. In farms that were notified, mortality of goats (≥1 year) was 1.8 (95 % CI: 1.2–2.8) times higher compared to BTV-3 free areas. Since May 2024, multiple BTV-3 vaccines are available in the Netherlands. In June 2024, the first new infections of BTV-3 were confirmed in Dutch sheep flocks. Hopes are that with the possibility to vaccinate, the spread and impact of BTV-3 in the Netherlands will rapidly decline and that losses as observed in 2023 will no longer be seen.
Publicatie
- Open online: The impact of the bluetongue serotype 3 outbreak on sheep and goat mortality in the Netherlands in 2023
- Open de pdf: The impact of the bluetongue serotype 3 outbreak on sheep and goat mortality in the Netherlands in 2023
Bron: Preventive Veterinary Medicine, Volume 231, October 2024, 106289 / Elsevier
Auteurs: Katrien M. J. A. van den Brink, Inge M. G. A. Santman-Berends, Liesbeth Harkema, Christian G. M. Scherpenzeel, Eveline Dijkstra, Petra I. H. Bisschop, Karianne Peterson, Nienke Snijders van de Burgwal, Hubert W. F. Waldeck, Thomas Dijkstra, Melle Holwerda, Marcel A. H. Spierenburg, René van den Brom.
15 augustus 2024
Abstract
Background
The bluetongue virus serotype 3 (BTV-3) outbreak in the Netherlands in 2023 caused severe clinical signs in ruminants. The clinical and pathological signs in ruminants and their spread during the outbreak in 2023 are described.
Methods
Data from the Dutch monitoring and surveillance system were available to describe clinical signs and pathological findings related to BTV-3 in sheep, cattle and goats. During the outbreak, 13 farms (five sheep, five cattle and three dairy goats) were closely monitored.
Results
In 2023, BTV-3 infections were confirmed by real-time polymerase chain reaction in sheep flocks (n = 1807), cattle herds (n = 1864), goat herds (n = 62), alpaca and/or llama herds (n = 15) and one dog. Sheep exhibited the most severe clinical signs and had the highest mortality. In other animal species, a large variation in both occurrence and severity of clinical signs was observed.
Limitation
Only 13 farms were closely monitored.
Conclusions
The clinical signs observed in affected animals during the 2023 BTV-3 outbreak seem to be more severe than those observed during the BTV-8 outbreak between 2006 and 2008. It seems likely that BTV-3 will overwinter, similar to BTV-8. Therefore, the availability of an effective and safe vaccine is crucial to limit the future impact of BTV-3.
Publicatie
- Open online: Bluetongue virus serotype 3 in ruminants in the Netherlands: Clinical signs, seroprevalence and pathological findings
- Open de pdf: Bluetongue virus serotype 3 in ruminants in the Netherlands: Clinical signs, seroprevalence and pathological findings
Bron: VetRecord 15 august 2024
Auteurs: Anouk Veldhuis, Inge Santman-Berends, Nannet Fabri, Jet Mars, Katrien van de Brink, Eveline Dijkstra, Carlijn ter Bogt-Kappert, René van den Brom.
Juli, 2024
Het tijdig opstallen van schapen kan helpen besmettingen met blauwtong type 3 (BTV-3) te voorkomen. Bedrijven die de schapen vroeg in het voorjaar van 2023 geschoren hebben zijn minder vaak besmet met BTV, en hebben minder besmette dieren dan bedrijven die later in de lente of zomer hun schapen geschoren hebben.
Op 5 september vorig jaar werd blauwtong type 3 (BTV-3) voor het eerst vastgesteld in Nederland. Sinds de eerste melding is het aantal besmettingen in hoog tempo opgelopen en zijn klinische verschijnselen, indicatief voor BTV-3, gezien op duizenden schapen- en rundveebedrijven en bij enkele tientallen geitenbedrijven. In dit project is een inschatting gemaakt van het percentage ongevaccineerde schapen dat tussen september en eind december 2023 tegen blauwtong serotype 3 heeft ontwikkeld. Daarmee zijn zij waarschijnlijk beschermd tegen nieuwe BTV-3 infecties in 2024. Tevens is op basis van een afgenomen enquête en de bevindingen uit het serologisch onderzoek een inschatting gemaakt van het effect van beschermende maatregelen.
Voor dit onderzoek zijn schapenbedrijven benaderd die dit jaar monsters in dienden te sturen voor de ‘Brucella melitensis monitoring’. Bedrijven die in de afgelopen jaren tegen blauwtong hebben gevaccineerd, zijn buiten beschouwing gelaten. Uiteindelijk zijn 4.947 schapen afkomstig van 387 schapenbedrijven onderzocht op antistoffen tegen BTV-3. Op 47% van de onderzochte schapenbedrijven werd bij tenminste één schaap antistoffen indicatief voor een BTV-3 infectie in 2023 aangetoond. Op deze bedrijven had gemiddeld 23% van de 13 onderzochte schapen antistoffen tegen BTV.
Door middel van twee analyses is onderzocht of managementmaatregelen geassocieerd waren met:
- de aanwezigheid van BTV antistoffen op bedrijfsniveau (besmet ja/nee)
- het percentage schapen met BTV antistoffen in de steekproef , op bedrijven met seropositieve dieren
Managementfactoren geassocieerd met wel of geen antistoffen aangetoond per schapenbedrijf na afloop van 2023
Factoren geassocieerd met het wel/geen antistoffen aangetoond per schapenbedrijf waren:
- Opstallen: Bedrijven waar uit voorzorg de schapen zijn opgestald bleken minder vaak besmet met BTV-3 dan bedrijven waar de schapen niet zijn opgestald, of bedrijven waar schapen zijn opgestald nadat er al symptomen van BTV-3 in de koppel waren.
- Scheren: Bedrijven waar in januari-maart 2023 de schapen geschoren zijn, bleken minder vaak besmet met BTV-3 dan bedrijven waar de schapen in april-juni 2023 geschoren zijn.
Naast bovenstaande factoren werd een associatie gezien met de locatie van het bedrijf; bedrijven in het zuiden van het land waren significant minder vaak besmet met BTV-3. Het aanvoeren van schapen, de herkomst van aangevoerde schapen, de grootte van het bedrijf en het gebruik van insecticiden waren niet geassocieerd met de aanwezigheid van antistoffen bij schapen op bedrijven. Ook was er geen associatie met ventilatie (natuurlijke ventilatie of met ventilatoren) als voorzorgsmaatregel.
Managementfactoren geassocieerd met het percentage schapen met BTV antistoffen per bedrijf na 2023 op besmette bedrijven
In deze analyse werd onderzocht of er associaties waren tussen managementfactoren en het percentage besmette schapen per bedrijf op bedrijven met BTV antistoffen. Hieruit bleek:
- Scheren: Op besmette bedrijven waar houders vroeg in 2023 de schapen geschoren hebben (jan. t/m maart), was er een lager percentage schapen met antistoffen dan op besmette bedrijven waar schapen in de zomer 2023 geschoren zijn.
Andere factoren die geassocieerd waren met het percentage schapen met antistoffen op besmette bedrijven waren de bedrijfsgrootte (bedrijven met meer dan 99 schapen hadden een lagere prevalentie) en de locatie van het onderzochte bedrijf. In het zuiden van het land werden er minder schapen met antistoffen per bedrijf gevonden dan in andere delen van het land. Het aanvoeren van schapen, de herkomst van aangevoerde schapen, en het gebruik van insecticiden waren niet of nauwelijks geassocieerd met het aantal schapen met antistoffen op besmette bedrijven. Ook was er geen associatie tussen het opstalmoment en ventilatie (natuurlijke ventilatie of met ventilatoren) en de besmettingsgraad op schapenbedrijven met antistoffen.
Conclusie
Het aan het eind van de winter / vroeg in het voorjaar scheren van schapen bleek in 2023 geassocieerd met een lagere kans op infectie met BTV-3 en, indien besmet, een lagere percentage schapen met antistoffen binnen besmette schapenbedrijven. Vermoedelijk komt dit omdat de schapen die vroeg zijn geschoren tijdens het knuttenseizoen meer wol hadden, waardoor de knutten minder makkelijk konden steken. Daarnaast bleek opstallen een effectieve voorzorgsmaatregel om de kans op infectie te verlagen. Aanvoer van schapen, ventilatie en gebruik van insecticiden bleek niet geassocieerd met zowel het besmet raken met BTV-3 als met het percentage schapen met antistoffen binnen besmette bedrijven.
Omdat veel van de in 2023 besmet geraakte schapen bezweken zijn aan het virus, kan een laag percentage schapen met BTV antistoffen in een koppel een vertekend beeld van de besmettingsgraad geven. Om hiervoor te corrigeren is het percentage besmette schapen aangevuld met het percentage gestorven schapen per bedrijf tussen september en december 2023.
Auteurs: Inge Santman-Berends, Anouk Veldhuis, Jet Mars, Katrien van de Brink, Eveline Dijkstra, Carlijn ter Bogt-Kappert, René van den Brom
Juli 2024
Het opstallen van runderen in stallen met een open front/ zijwand met ruime opening en indien mogelijk additionele ventilatie kan helpen besmettingen met blauwtong serotype 3 te voorkomen of verspreiding van het virus binnen het bedrijf tegen te gaan.
Op 5 september vorig jaar werd blauwtongvirus serotype 3 (BTV-3) voor het eerst vastgesteld in Nederland. Sinds de eerste melding is het aantal besmettingen in hoog tempo opgelopen en zijn klinische verschijnselen indicatief voor BTV-3 gezien op duizenden schapen- en rundveebedrijven en bij enkele tientallen geitenbedrijven. In dit project is een inschatting gemaakt van het percentage ongevaccineerde runderen dat tussen september en eind december 2023, antistoffen tegen BTV heeft ontwikkeld en daarmee waarschijnlijk beschermd zijn tegen nieuwe BTV-3 infecties in 2024. Tevens is op basis van een afgenomen enquête en de bevindingen uit het serologisch onderzoek een inschatting gemaakt van het effect van beschermende maatregelen.
Voor dit onderzoek waren tankmelkgegevens beschikbaar van nagenoeg alle melkveebedrijven in Nederland. Gegevens van bedrijven die tussen 2019 en begin 2024 tegen blauwtong hebben gevaccineerd, zijn uit de data verwijderd en werden niet meegenomen in dit onderzoek. Op basis van het semi-kwantitatieve tankmelkonderzoek werden antistoffen gevonden op 64% van de melkveebedrijven. Per bedrijf werd een inschatting gemaakt van de binnenbedrijfsprevalentie. Op bedrijven met een positief tankmelkresultaat, werd geschat dat gemiddeld 36% van de koeien antistoffen tegen BTV-3 hadden.
In totaal was van 5.253 melkveebedrijven zowel een tankmelkresultaat als een ingevulde enquête beschikbaar. Middels twee analyses is onderzocht of en welke managementmaatregelen geassocieerd waren met:
- de aanwezigheid van wel/geen antistoffen in de tankmelk, en
- het geschatte percentage runderen met BTV antistoffen (meer of minder dan 50%) in het koppel, op bedrijven met antistoffen in de tankmelk.
Managementfactoren geassocieerd met wel of geen antistoffen in de tankmelk in het voorjaar van 2024
Factoren geassocieerd met het hebben van wel/geen antistoffen in de tankmelk waren:
- Dieren op stal houden: melkveehouders die hun dieren op stal houden hadden minder vaak antistoffen dan houders van melkveebedrijven die hun dieren weidden. Hoe meer weidegang hoe groter de kans op besmetting.
- Veel luchtverplaatsing in de stal: bij melkveebedrijven met een open front of ruime zij-inlaat (>30cm verticaal) werd minder vaak antistoffen aangetoond dan op bedrijven zonder of met een kleine luchtinlaat. Ook op bedrijven waar de ventilatoren altijd aan stonden tijdens het opstallen van de dieren werden minder vaak runderen met antistoffen gevonden.
- Aanvoer van runderen uit een regio met veel besmettingen bij runderen/schapen: er werden vaker antistoffen aangetoond bij runderen van melkveebedrijven die tussen september 2023 en december 2023 runderen hadden aangevoerd vanuit de regio met veel besmettingen (ook wel aangeduid als het kerngebied) ten opzichte van bedrijven zonder aanvoer.
Naast bovenstaande factoren bleek de aanwezigheid van schapen op het bedrijf die verschijnselen van blauwtong hadden vertoond geassocieerd met de kans dat antistoffen in de tankmelk werden aangetoond. Dit is zoals verwacht, aangezien knutten zowel schapen als koeien bijten; als beide groepen dieren op het bedrijf aanwezig zijn, zullen ze vaak beide wel óf beide niet besmet raken. Daarnaast werd een associatie gezien met de locatie van het bedrijf; in het zuiden van het land werden significant minder vaak antistoffen gevonden.
De factoren “het open of dichthouden van de staldeur, windbreekgaas, het aantal aangevoerde runderen, bedrijfsgrootte en het gebruik van insecticiden” waren niet geassocieerd met de aanwezigheid van antistoffen in de tankmelk.
Managementfactoren geassocieerd met een hoog of laag percentage antistoffen (besmettingsgraad) in de tankmelk op melkveebedrijven in het voorjaar van 2024
In deze analyse werd onderzocht of factoren geassocieerd waren met een hoog (>50%) of laag (<50%) percentage melkkoeien met antistoffen binnen het bedrijf. Deze analyse richtte zich uitsluitend bedrijven waar antistoffen in de tankmelk gevonden waren. Bedrijven zonder antistoffen zijn hier buiten beschouwing gelaten.
Geassocieerde beschermende factoren waren:
- Dieren op stal houden: Op melkveebedrijven waar de runderen op stal gehouden waren, werd vaker een laag percentage dieren met antistoffen gezien dan op melkveebedrijven waar de dieren werden geweid. Hoe meer weidegang hoe groter het risico op een hoog percentage koeien met antistoffen.
- Veel luchtverplaatsing in de stal: bij melkveebedrijven met een open front of ruime zij-inlaat (>30cm verticaal) werd vaker een laag percentage koeien met antistoffen gevonden dan bij bedrijven waar de stal geen of een kleine luchtinlaat had. Toepassing van windbreekgaas in combinatie met een grote stalopening/ open front was extra beschermend. Wederom was het altijd aan hebben van de ventilatoren wanneer de runderen op stal stonden geassocieerd met een hogere kans op een lager percentage runderen met antistoffen.
Andere factoren die geassocieerd waren met het percentage runderen met antistoffen in tankmelk, waren de bedrijfsgrootte (hoe groter het bedrijf hoe vaker het behoorde tot de groep bedrijven met een lage prevalentie) en de locatie van het onderzochte bedrijf. Bij melkveebedrijven in het zuiden van het land werd significant vaker een laag percentage melkkoeien met antistoffen gevonden. De aanwezigheid van schapen die verschijnselen van blauwtong hadden vertoond, was geassocieerd met een hogere kans op een hoog percentage melkkoeien met antistoffen. Bij een zwaardere besmetting van het bedrijf met BTV-3 is het nog waarschijnlijker dat beide diergroepen op het bedrijf zijn geraakt.
Het open of dichthouden van de staldeur, het aantal aangevoerde runderen, de herkomst van aangevoerde runderen en het gebruik van insecticiden waren niet geassocieerd met de besmettingsgraad.
Conclusie
Het opstallen van runderen, in stallen met een open front/ zijwand met ruime opening en ventilatoren, bleek geassocieerd met een lagere kans op infectie met BTV en, indien besmet, een lager percentage van melkkoeien met BTV antistoffen binnen het bedrijf. Daarnaast was aanvoer van rundvee vanuit de regio met veel BTV besmettingen een risicofactor voor aanwezigheid van antistoffen in de tankmelk. Gebruik van insecticiden bleek niet geassocieerd met het besmet raken met BTV noch met de besmettingsgraad van BTV binnen besmetten bedrijven.
Auteurs: Henriëtte Brouwer, Inge Santman-Berends, Katrien van den Brink en Gerdien van Schaik
Juni 2024
Op 5 september 2023 werd een uitbraak van blauwtong serotype 3 bevestigd in Nederland. In december hadden ongeveer 2.000 rundveebedrijven klinische verschijnselen als gevolg van BTV-3 gemeld bij de NVWA. Hierbij werd melding gemaakt van ernstige klinische verschijnselen, een sterke productiedaling en een verhoogde sterfte. Eind 2023 is, in opdracht van de Begeleidingscommissie van de Monitoring Diergezondheid Rund, een eerste beschrijvende analyse van de impact op melkproductie en sterfte op rundveebedrijven uitgevoerd (Santman-Berends et al., 2024). In dit onderzoek zijn in het kader van de diergezondheidsmonitor rund, verdere verdiepende analyses uitgevoerd met als doel om de totale impact van de BTV-3-uitbraak in 2023 op de gezondheid van rundvee te kwantificeren.
Beschikbare data
Voor dit verdiepende onderzoek waren geanonimiseerde routinematig verzamelde gegevens beschikbaar van >95 procent van de Nederlandse rundveebedrijven tussen 1 januari 2020 en 31 december 2023. De associatie tussen BTV-3 en rundveegezondheid is vervolgens afzonderlijk geëvalueerd voor vijf typen rundveebedrijven:
- melkveebedrijven;
- jongveeopfokbedrijven;
- zoogkoebedrijven;
- vleesveebedrijven (excl. vleeskalverbedrijven);
- kleinschalige rundveebedrijven.
In de analyses zijn de associaties van BTV-3 en de kengetallen steeds gecorrigeerd voor andere mogelijke verklarende variabelen zoals bijvoorbeeld bedrijfsgrootte en ligging en voor herhaalde waarnemingen per bedrijf in de tijd.
Belangrijkste resultaten
Op zowel melkvee- als niet-melkleverende bedrijven was sprake van verhoogde sterfte op BTV-3 geïnfecteerde bedrijven. Op melkveebedrijven was met name de sterfte van runderen >1 jaar verhoogd (1,78x hoger), dit was ook zichtbaar bij de sterfte van runderen in de opstart van de lactatie (1,93x hoger). Tevens was een effect van de BTV-3-infectie op de sterfte bij de niet-geoormerkte kalveren waarneembaar (1,17x hoger). Het percentage vroeggeboren kalveren was 1,39 keer hoger op geïnfecteerde melkveebedrijven dan op niet-geïnfecteerde melkveebedrijven.
Bij de niet-melkleverende bedrijven viel op dat de sterfte op vleesveebedrijven het hoogste was (2.86x hoger). Maar ook op zoogkoebedrijven, jongveeopfokbedrijven en kleinschalige rundveebedrijven is verhoogde sterfte waargenomen.
Daarnaast werd een groot effect gezien op melkproductie. Gemiddeld werd gedurende meerdere weken 1,15 kilogram melk per koe per dag minder geleverd op BTV-3 geïnfecteerde melkveebedrijven. Voor een gemiddeld melkveebedrijf met 110 melkkoeien dat op 1 oktober 2023 melding had gemaakt van kliniek geassocieerd met BTV-3 betekent dit een totaal verlies van ruim 10.000 kilogram melk in de periode tot en met eind december 2023. Ook hadden geïnfecteerde melkveebedrijven een verslechterde uiergezondheid; er was sprake van een verhoogd tankmelkcelgetal (+3.700 cellen/ml) en meer nieuwe hoogcelgetal koeien (+0,43 procent).
De BTV-3 besmette melkveebedrijven hadden geen afwijkend beeld voor stofwisseling en antibioticagebruik ten opzichte van de melkveebedrijven in de BTV-3-vrije periode/gebieden. Op zowel zoogkoe-, vleesvee-, jongveeopfokbedrijven en kleinschalige rundveebedrijven was wel een verhoging waargenomen in het antibioticagebruik. Het hoogste gebruik werd gezien op vleesveebedrijven (3,08x zo hoog).
Conclusie
BTV-3 heeft grote impact gehad op de sterfte en melkproductie van runderen. Er werd tevens een hoger percentage vroeggeboortes en een hogere sterfte van niet-geoormerkte kalveren aangetoond. Dit zou kunnen komen door de geboorte van verzwakte kalveren als resultaat van een BTV-3-infectie van de moederdieren of door meer problemen rondom het afkalven. In deze analyses niet mogelijk om naar het effect van BTV-3 op klauwgezondheid te kijken. Pas in 2024 zal blijken in welke mate BTV-3 invloed heeft op de verdere vruchtbaarheid. Het is nog niet bekend wat de langere termijn effecten van BTV-3 zullen zijn op bijvoorbeeld de melkproductie en uiergezondheid. De gevonden resultaten onderstrepen het belang van vaccinatie om verdere schade door BTV-3 infecties te voorkomen.
Auteurs: Anouk Veldhuis, Inge Santman-Berends, René van den Brom, Eveline Dijkstra, Jet Mars en Carlijn ter Bogt-Kappert
7 juni 2024
Uit onderzoek van Royal GD naar de aanwezigheid van antistoffen tegen BTV op schapenbedrijven, bleek dat in bijna de helft van de onderzochte schapenbedrijven in Nederland antistoffen tegen BTV werden aangetoond. Op schapenbedrijven waar BTV-3 in 2023 is vastgesteld, werden antistoffen tegen BTV aangetoond in gemiddeld 23 procent van de onderzochte schapen. Uit dit onderzoek blijkt dat na afloop van het BTV-3-uitbraakseizoen in 2023, van alle bijna vijfduizend onderzochte schapen, slechts 10 procent antistoffen heeft. De resultaten onderschrijven daarmee het grote belang van het toepassen van vaccinatie om besmettingen in het nieuwe vectorseizoen in 2024 te voorkomen.
Op 5 september werd blauwtong serotype 3 (BTV-3) voor het eerst vastgesteld in Nederland. Sinds de eerste melding is het aantal besmettingen in het najaar van 2023 in hoog tempo opgelopen en zijn verschijnselen van kliniek indicatief voor BTV-3 gemeld bij duizenden schapen- en rundveebedrijven en bij enkele tientallen geitenbedrijven. Voor een goede inschatting van het risico op nieuwe infecties in 2024 is een inschatting gemaakt van het percentage niet tegen BTV gevaccineerde schapen dat na 2023 antistoffen heeft tegen blauwtong en daarmee waarschijnlijk beschermd zijn tegen nieuwe BTV-3-infecties in 2024.
Voor dit onderzoek zijn schapenbedrijven benaderd die dit jaar tevens monsters in dienden te sturen voor de ‘Brucella melitensis monitoring’. Op basis van het dierziekten draaiboek is Nederland ingedeeld in twintig verschillende regio’s. Het doel was om per gebied 25 schapenbedrijven te includeren en van elk bedrijf bloedmonsters van dertien schapen te onderzoeken op antistoffen tegen BTV. Bedrijven die in de afgelopen jaren tegen blauwtong hebben gevaccineerd, zijn uit de steekproef verwijderd omdat antistoffen als gevolg van vaccinatie (onafhankelijk van het serotype), niet onderscheiden kunnen worden van antistoffen als gevolg van een BTV-3-besmetting. Voor dit onderzoek waren uiteindelijk gegevens beschikbaar van 4.947 schapen afkomstig van 387 schapenbedrijven in Nederland. Tevens waren tankmelkresultaten beschikbaar van 25 melkschapenbedrijven. De resultaten zijn weergegeven voor heel Nederland en per regio.
Percentage schapenbedrijven met antistoffen tegen BTV-3 (bedrijfsprevalentie)
Op 47 procent van de onderzochte schapenbedrijven werd bij tenminste één schaap antistoffen indicatief voor een BTV-3-infectie in 2023 aangetoond. Dit is lager dan het percentage melkveebedrijven waar antistoffen tegen BTV gevonden werden (64 procent). In het kerngebied van de BTV-3-uitbraak (midden van het land), was dit percentage hoger, met 68 tot 93 procent van de onderzochte schapenbedrijven waar antistoffen werden gevonden bij tenminste één schaap. Overeenkomstig met melkvee, werden in de de zuidelijke regio’s, die gelegen zijn in de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, de laagste percentages schapenbedrijven met antistoffen het gevonden (figuur I).
Percentage schapen met BTV-3-antistoffen in besmette schapenbedrijven (binnen-bedrijfsprevalentie)
Op bedrijven met antistoffen in het bloed van één of meer schapen werd een gemiddelde binnen-bedrijfsprevalentie aangetoond van 23 procent (95 procent BI: 5-54) oftewel, gemiddeld 23 procent van de onderzochte schapen op deze bedrijven hadden na afloop van 2023 antistoffen tegen BTV (figuur II). Ook de binnen-bedrijfsprevalentie was bij schapen gemiddeld wat lager dan bij melkvee (gemiddelde binnen-bedrijfsprevalentie van 32 procent). Op schapenbedrijven was de binnen-bedrijfsprevalentie het hoogst in het kerngebied en het laagst in het grensgebied van Nederland (figuur II).
Percentage schapen met BTV-3-antistoffen in Nederland (dierprevalentie)
Na het BTV-3-uitbraak seizoen in 2023, wordt geschat dat gemiddeld 10 procent van de schapen in Nederland antistoffen heeft tegen BTV (in melkvee was de geschatte dierprevalentie 20 procent). Het percentage dieren met antistoffen laat veel variatie zien tussen de twintig regio’s. Op het midden van Nederland na, waar BTV-3 volop heeft gespreid in 2023, is de dierprevalentie in nagenoeg alle gebieden nog laag (figuur III).
Melkschapenbedrijven
Voor dit onderzoek waren naast bloedmonsters van 387 schapenbedrijven tevens tankmelkmonsters beschikbaar van 25 van de in totaal 27 melkschapenbedrijven in Nederland. In de tankmelkmonsters van acht bedrijven (32 procent) werden antistoffen tegen BTV aangetoond, waarbij in vier tankmelkmonsters weinig antistoffen, in drie tankmelkmonsters een matige hoeveelheid antistoffen en in één tankmelkmonster zeer veel antistoffen werden aangetoond.
Conclusie
Uit deze studie blijkt dat ondanks dat veel schapenbedrijven al in aanraking zijn gekomen met BTV-3, het percentage schapen met antistoffen, dat in 2024 beschermd zal zijn tegen BTV-3 laag is. Mede doordat veel van de besmet geraakte schapen bezweken zijn aan het virus. Daarmee onderschrijft dit onderzoek het belang van het toepassen van vaccinatie om besmettingen en daarmee samenhangende schade voor de schapen in Nederland in 2024 te voorkomen.
Auteurs: Inge Santman-Berends, Katrien van den Brink, Jet Mars, Anouk Veldhuis en Carlijn ter Bogt-Kappert
7 juni 2024
Royal GD heeft een prevalentiestudie uitgevoerd om een beeld te krijgen van het aantal rundveebedrijven dat in het afgelopen najaar besmet is geraakt met blauwtongvirus serotype 3 (BTV-3). Ruim de helft van de Nederlandse melkveebedrijven is reeds in contact gekomen met het BTV-3-virus. Echter, op veel van de bedrijven is het percentage runderen met antistoffen nog beperkt. Dit resulteert er in dat na afloop van het BTV-3-uitbraakseizoen in 2023, 20 procent van de volwassen runderen antistoffen heeft en daarmee de overgrote meerderheid (80 procent) nog niet. Daarbij ligt het percentage kalveren en jongvee met antistoffen mogelijk nog lager aangezien zij mogelijk minder buiten zijn geweest in het najaar van 2023 en daarmee minder met het virus in aanraking zijn gekomen. De resultaten onderschrijven het grote belang van het toepassen van vaccinatie richting het nieuwe vectorseizoen in 2024.
Op 5 september werd blauwtong serotype 3 (BTV-3) voor het eerst vastgesteld in Nederland. Sinds de eerste melding is het aantal besmettingen in hoog tempo opgelopen en zijn verschijnselen van kliniek indicatief voor BTV-3 gemeld bij duizenden schapen- en rundveebedrijven en bij enkele tientallen geitenbedrijven. Voor een goede inschatting van het risico op nieuwe infecties in 2024 is een inschatting gemaakt van het percentage niet tegen BTV gevaccineerde runderen dat na 2023 antistoffen heeft tegen blauwtong en daarmee waarschijnlijk beschermd zijn tegen nieuwe BTV-3-infecties in 2024.
Voor dit onderzoek waren gegevens beschikbaar van nagenoeg alle melkveebedrijven in Nederland. Tankmelkresultaten van bedrijven die tussen 2019 en begin 2024 tegen blauwtong hebben gevaccineerd, zijn uit de data verwijderd omdat deze antistoffen in de tankmelktest niet onderscheiden kunnen worden van antistoffen als gevolg van een BTV-3-besmetting. Op basis van een semi-kwantitatieve tankmelktest is een inschatting gemaakt van het percentage melkkoeien dat antistoffen had per bedrijf waarbij bedrijven in een van vijf categorieën konden vallen: geen antistoffen aangetoond (geschatte prevalentie 0 procent), weinig antistoffen aangetoond (geschatte prevalentie 12,5 procent), antistoffen aangetoond (geschatte prevalentie 37,5 procent), veel antistoffen aangetoond (geschatte prevalentie 62,5 procent) en zeer veel antistoffen aangetoond (geschatte prevalentie 87,5 procent). Uiteindelijk zijn tankmelkresultaten beschikbaar van meer dan 95 procent van de Nederlandse melkveebedrijven. De resultaten zijn weergegeven voor heel Nederland en voor elk van de twintig verschillende regio’s waarin Nederland verdeeld is op basis van het dierziekten draaiboek.
Percentage rundveebedrijven met antistoffen tegen BTV-3 (bedrijfsprevalentie)
In 64 procent van de onderzochte tankmelkmonsters werden antistoffen tegen blauwtong aangetoond. In het kerngebied van de BTV-3-uitbraak (midden van het land), werden in nagenoeg alle tankmelkmonsters antistoffen aangetoond. In de zuidelijke regio’s die gelegen zijn in de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg was het percentage melkveebedrijven met antistoffen het laagst (figuur I).
Percentage runderen met BTV-3-antistoffen in besmette bedrijven (binnen-bedrijfsprevalentie)
Op bedrijven waar antistoffen werden aangetoond werd een gemiddelde binnen-bedrijfsprevalentie geschat van 36 procent (figuur II). Ook hier was zichtbaar dat de binnen-bedrijfsprevalentie het hoogst was in het kerngebied en het laagst in het zuiden van Nederland (figuur II).
Percentage runderen met BTV-3-antistoffen in Nederlands (dierprevalentie)
Na het BTV-3 uitbraak seizoen in 2023, wordt geschat dat gemiddeld 23 procent van al het rundvee in Nederland antistoffen heeft tegen BTV-3. Het percentage dieren met antistoffen laat veel variatie zien tussen de twintig regio’s. Zo wordt geschat dat in het zuiden van Nederland nog maar zeer weinig dieren met antistoffen aanwezig zijn, terwijl in het kerngebied geschat wordt dat meer dan 40 procent van de runderen antistoffen heeft (figuur III).
Conclusie
Uit deze studie blijkt dat ondanks dat veel melkveebedrijven al in aanraking zijn gekomen met BTV-3, het percentage runderen met antistoffen, dat in 2024 beschermd zal zijn tegen BTV-3 nog beperkt is. Daarmee onderschrijft dit onderzoek het belang van het toepassen van vaccinatie om besmettingen en daarmee samenhangende schade voor de rundveegezondheid in Nederland in 2024 te voorkomen.
In september 2023 werd voor het eerst blauwtong serotype 3 (BTV-3) vastgesteld in Nederland. De gevolgen voor met name de schapenhouderij, maar ook de rundveehouderij waren enorm. Om meer inzicht te krijgen in de mate van verspreiding van het virus in Nederland, zowel op regionaal niveau als op bedrijfsniveau, start Royal GD in opdracht van LNV en de sectorpartijen een onderzoek. Doel is het percentage runderen en schapen dat antistoffen heeft vast te stellen. Dit is belangrijk omdat dieren die antistoffen hebben mogelijk beschermd zijn tegen een nieuwe uitbraak met BTV-3.
Lees meer over het onderzoek op de projectpagina Onderzoek antistoffen tegen blauwtongvirus bij schapen en runderen
Dr. René van den Brom (Royal GD), Dr. Melle Holwerda en Prof. Dr. Piet van Rijn (beiden WBVR)
18 maart 2024
Inventarisatie naar kruisimmuniteit tegen BTV-3 na gebruik van geïnactiveerd BTV-vaccin
Vraagstelling
Op basis van signalen uit het veld van kruisimmuniteit tegen blauwtongvirus serotype 3 (BTV-3) na vaccinatie met geïnactiveerd BTV-vaccin heeft LTO, mede op verzoek van het ministerie van LNV, een oproep gedaan aan schapenhouders bij wie dit het geval zou kunnen zijn geweest. Er bleek dat op twee schapenbedrijven mogelijk sprake was van kruisimmuniteit. De namen van de houders zijn doorgegeven aan het ministerie van LNV. Het ministerie van LNV heeft Royal GD en WBVR gevraagd de twee schapenbedrijven te bezoeken en een inventarisatie uit te voeren naar het mogelijke bestaan van kruisimmuniteit tegen BTV-3 na vaccinatie tegen andere BTV-serotypen.
Proces
Mede op basis van vragen die vooraf tussen de onderzoekers waren afgestemd, heeft GD een bezoek op beide schapenbedrijven uitgevoerd. Beide schapenhouders hebben aangegeven in het kader van het collectieve belang graag te willen meewerken aan deze inventarisatie. Op basis van input van de schapenhouders is per bezoek een feitenrelaas opgesteld. Beide schapenhouders hebben dit feitenrelaas toegestuurd gekregen en ingestemd met de inhoud. Op basis van het feitenrelaas van beide bedrijven hebben WBVR en GD een analyse van de feiten uitgevoerd.
Wetenschappelijke literatuur
Op basis van de beschikbare wetenschappelijke literatuur is kruisimmuniteit tussen verschillende BT-serotypen door de geïnactiveerde BTV-vaccins niet bewezen. Wel is er enige mate van kruisneutralisatie in laboratoriumtesten beschreven voor fylogenetisch nauw verwante BTV serotypen (figuur 1). Op basis van de beschikbare literatuur wordt na vaccinatie met geïnactiveerd vaccin een serotype specifieke immuniteit verwacht.
Figuur 1. Correlatie tussen fylogenetische verwantschap (cirkels) en niveau van neutralisatie tussen verschillende BTV serotypen in laboratoriumtesten. De mate van kruisneutralisatie in deze laboratorium testen wordt weergegeven door de dikte van de lijn.
Beknopte beschrijving bedrijven en de genomen (mogelijke) preventieve maatregelen
Bedrijf 1 ligt in de provincie Gelderland (figuur 2). Op dit bedrijf werden in de periode september – december 2023 ongeveer vijftien stamboek Texelaars gehouden. Bij geen van de schapen zijn verschijnselen van BTV gezien, ondanks het feit dat de schapenhouder heeft aangegeven dat op meerdere bedrijven in de omgeving blauwtong (BT) speelde.
Bedrijf 2 is gelegen in de provincie Noord-Brabant (figuur 2). Op dit bedrijf zijn ongeveer 150 stamboek fokooien. Ook op dit bedrijf zijn bij de schapen geen verschijnselen van BTV waargenomen. In de omgeving van dit bedrijf hebben zich enkele gevallen van BT voorgedaan. Dit bedrijf heeft voor de zomer van 2023 een vaccinatie tegen BT uitgevoerd, dus voordat BTV-3 in Nederland werd vastgesteld. Na vaccinatie zijn meerdere dieren ten behoeve van de fokkerij afgevoerd en uitgeschaard naar gebieden waar later BT is aangetoond. De betreffende schapenhouder heeft aangegeven dat hij gemeld heeft gekregen dat bij in elk geval drie rammen die hij verkocht heeft verschijnselen van BT zijn vastgesteld en/of BTV-3 is aangetoond.
Figuur 2. Ligging van de beide bezochte schapenbedrijven. Op compartimentsniveau is aangegeven wat het aantal BTV-3 besmette bedrijven per compartiment was.
De bezochte schapenbedrijven vertonen op het gebied van hun preventieve maatregelen grote overeenkomsten:
Op beide bezochte bedrijven zijn de schapen gevaccineerd met geïnactiveerd BTV-vaccin tegen serotype 1, 4 en/of 8. Op bedrijf 1 zijn de schapen in oktober 2023 voor het eerst gevaccineerd tegen BT met Bluevac BTV® van CZ Vaccines. Op bedrijf 2 zijn de schapen de afgelopen drie jaar vóór de zomermaanden gevaccineerd tegen BT met Syvazul BTV® van Syva.
Beide schapenhouders hebben hun schapen vrij snel opgestald vanaf het moment dat BT in Nederland was vastgesteld, in het najaar van 2023 en de epidemie zich uitbreidde. Overdag lieten beide schapenhouders hun dieren nog buiten grazen maar op het moment dat er knuttenactiviteit (rond schemering en de nacht) kon worden verwacht waren de schapen opgestald. Op beide bedrijven werd in de stal aanvullend geventileerd met als doel luchtbeweging te creëren waardoor de omgeving minder aantrekkelijk werd gemaakt voor knutten.
Beide houders hebben aangegeven insecticiden te hebben ingezet. Daarbij merken de onderzoekers op dat EFSA in een rapportage (2017) heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is dat insecticiden en repellents de transmissie van BTV in het veld verminderen.
Conclusie
De vraag is of het uitblijven van BT-verschijnselen of besmetting met BTV-3 mogelijk het gevolg is door kruisimmuniteit door vaccinatie tegen andere serotypen.
Ondanks dat beide schapenhouders hebben aangegeven geen klinische verschijnselen van BT te hebben gezien bij hun schapen, kan op basis van huidige informatie nu niet met zekerheid worden geconcludeerd dat BTV-3 daar al dan niet heeft gecirculeerd. Subklinisch verlopende infecties zijn mogelijk, hoewel daar tot nu toe bij schapen weinig aanwijzingen voor zijn geweest.
Houders van beide bedrijven hebben verschillende (mogelijke) preventieve maatregelen (onder andere opstallen met ventilatie) genomen. De onderzoekers denken dat met name het opstallen en de toegepaste ventilatie meer preventie van besmetting is gerealiseerd dan met vaccinatie tegen andere BTV-serotypen dan serotype 3. Eén houder heeft gevaccineerde dieren verplaatst naar gebieden waar BTV is aangetoond. Bij deze verplaatste dieren zou wel besmetting met BTV-3 zijn vastgesteld. Hieruit blijkt dat de gevaccineerde dieren vatbaar zijn voor BTV-3. Of vaccinatie tot mildere kliniek of zelfs afwezigheid van verschijnselen heeft geleid is op basis van de huidige informatie niet te concluderen. Beide bedrijven zitten in een gebied waar het aantal besmettingen in 2023 beperkt is gebleven, waardoor de besmettingsdruk in die omgeving beperkt is geweest en er meer bedrijven zijn geweest waar geen besmettingen zijn geweest.
Op basis van de bedrijfsbezoeken is geen bewijs gevonden voor kruisimmuniteit tegen BTV-3 infectie door het toepassen van geïnactiveerde BTV-vaccins tegen andere serotypen. De aanvullende genomen preventieve maatregelen zijn mogelijk effectief geweest ter preventie van BTV. Ook dat is een hypothese, maar niet kan worden getoetst op basis van deze casuïstieken.
Advies met betrekking tot nadere inventarisatie mogelijkheid bestaan kruisimmuniteit
Indien het wenselijk is om de mate van kruisimmuniteit tegen BTV-3 door geïnactiveerde vaccins voor andere serotypen vast te stellen is uitgebreider onderzoek nodig. Dit zou dan moeten gebeuren in een gecontroleerde omgeving op basis van objectieve variabelen, gebruik makend van een infectiemodel, of zeer uitgebreid onderzoek in het veld met meer informatie over de bedrijfsvoering op meer bedrijven.
Dankwoord
Tot slot willen de betrokken onderzoekers beide schapenhouders hartelijk bedanken voor hun participatie in deze inventarisatie.
Inge Santman-Berends, Katrien van den Brink, Jet Mars, Judith de Jong en Gerdien van Schaik
januari 2024
Samenvatting
In deze notitie zijn de resultaten beschreven van een eerste impact analyse van de BTV-3 uitbraak in 2023 op rundveebedrijven in Nederland.
De BTV-3 uitbraak die begin september werd gedetecteerd heeft een duidelijke impact gehad op de melkproductie en sterfte op rundveebedrijven in Nederland. Hieronder zijn de meest relevante resultaten puntsgewijs samengevat:
- Gedurende de BTV-3 uitbraak hebben ruim 2.200 rundveebedrijven melding gemaakt van BTV-3 verschijnselen bij de runderen.
- Daarnaast hebben nog zo’n 1.000 rundveebedrijven melding gemaakt van kliniek bij andere diersoorten op het bedrijf (vrijwel altijd bij schapen).
- Van alle meldingen was 70% afkomstig van melkvee- en jongvee-opfokbedrijven, 18% was afkomstig van kleinschalige rundveebedrijven (<20 runderen), 9% van zoogkoeien bedrijven en de rest van andere bedrijfstypen.
Melkproductie - Er is zowel een daling in de melkproductie op bedrijven die klinische symptomen van BTV-3 gemeld hebben als op bedrijven die geen melding hebben gedaan bij de NVWA maar wel gelokaliseerd zijn in gebieden waar BTV-3 infecties zijn geconstateerd. De daling in melkproductie lijkt samen te hangen met de besmettingsgraad in het gebied: hoe hoger de besmettingsgraad hoe hoger de gemiddelde melkproductiedaling op het bedrijf.
- De daling in melkproductie is het grootst op bedrijven die symptomen van BTV-3 hebben gemeld. Op deze bedrijven is de melkproductie gedurende langere tijd gemiddeld bijna één kilogram per koe per dag lager in vergelijking met dezelfde periode in voorgaande jaren (2020-2022). Voor de BTV-3 uitbraak was de melkproductie in 2023 duidelijk hoger in vergelijking met voorgaande jaren. p
- De daling in melkproductie houdt gemiddeld zo’n negen tot tien weken aan waarna deze langzaam weer stijgt naar het niveau van eerdere jaren.
Sterfte - Er is in de periode van de BTV-3 uitbraak een stijging in de sterfte op rundveebedrijven. Deze stijging was het grootst bij volwassen runderen (ouder dan 2 jaar).
- De sterfte was het duidelijkst verhoogd bij melkveebedrijven dan bij andere rundvee-bedrijfstypen.
- Op niet-meldingsbedrijven in besmet gebied was de sterfte van volwassen runderen tot 1.5x hoger in vergelijking met voorgaande jaren. Op bedrijven met een melding van BTV-3 verschijnselen, was de sterfte van volwassen runderen tot 3.5x hoger in vergelijking met dezelfde periode in de voorgaande jaren.
- De sterfte blijft gedurende een langere periode verhoogd. De toename in rundersterfte (>2 jaar) tussen 2023 en de dezelfde periode in de drie voorgaande jaren is in de week van melden het hoogst. Daarna neemt de verhoging in rundersterfte langzaam af, maar bleef gedurende de hele geanalyseerde periode (tot en met 10 weken na het moment van melden) verhoogd.
Dit was een eerste beschrijvende impact analyse. Voor het nauwkeurig kwantificeren van de totale impact van BTV-3 worden in de eerste helft van 2024 verdiepende analyses uitgevoerd op de data tot en met 31 december 2023. In deze verdiepende analyse zal gecorrigeerd gaan worden voor andere factoren die in 2023 invloed hebben op de melkproductie en sterfte zoals bijvoorbeeld omgevingstemperatuur, melkprijs, seizoen, aanvoerbeleid en regionale verschillen.
Aanleiding
Op dinsdag 5 september 2023 werd blauwtong (BT) vastgesteld op vier schapenbedrijven in Nederland. Op 6 september werd de eerste melding van klinische verschijnselen die mogelijk konden wijzen op BTV-3 gedaan door een rundveehouder. Ook op dit bedrijf werd bevestigd dat het om BT ging. Enkele dagen later maakte Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) bekend dat het op basis van sequentieanalyse om serotype 3 (BTV-3; genus Orbivirus, familie Reoviridae) gaat. Dit serotype is eerder op verschillende plaatsen in de wereld aangetoond.
Blauwtong is een virusziekte van herkauwers die door verschillende Culicoides-soorten wordt overgedragen. Rundvee vormt het natuurlijke reservoir van het virus. De hoeveelheid en ernst van de klinische verschijnselen bij het rund varieert sterk maar zijn over het algemeen mild. De morbiditeit en mortaliteit bij schapen kan hoog zijn. Blauwtong is niet besmettelijk voor mensen.
Gedurende de BTV-3 uitbraak in Nederland in 2023 werd, ook door rundveebedrijven, melding gemaakt van ernstige klinische verschijnselen, een sterke productiedaling en een verhoogde sterfte. Vanwege de ernst van de gemelde infecties bij deze BTV-3-uitbraak is, in overleg met de Begeleidingscommissie van de Monitoring Diergezondheid Rund, een eerste beschrijvende analyse van de impact op rundveebedrijven uitgevoerd (melkproductie en sterfte). Daaropvolgend zal in de eerste helft van 2024, in het kader van de diergezondheidsmonitor Rund, een verdiepende analyse worden uitgevoerd om de totale impact van de BTV-3 uitbraak in 2023 op de gezondheid van rundvee te kwantificeren. In deze verdiepende analyse zal naast de kwantificatie van de impact op meerdere kengetallen (inclusief sterfte en melkproductie) ook gecorrigeerd worden voor factoren anders dan de BTV-3-uitbraak die mogelijk een deel van de verschillen kunnen verklaren zoals weersinvloeden, regionale verschillen, management en melkprijs.
Dit document beschrijft de resultaten van de eerste beschrijvende impact analyse van de BTV-3 uitbraak op rundveebedrijven.
Methode
Beschikbare data
Voor deze analyse waren geanonimiseerde census data beschikbaar vanuit het identificatie en registratie systeem (I&R, RVO, Assen Nederland) van alle houders van runderen in Nederland over de periode van 2020 tot en met 5 december 2023. De datasets bevatten gegevens van individuele dieren, zoals het levensnummer, de geboortedatum en de afmelddatum en gegevens over de dierverplaatsingen, het UBN, de aan- en afvoerdatum en de reden van aan- of afvoer. Als laatste bevatte de I&R-gegevens ook het geanonimiseerde UBN en de locatie van het bedrijf op 2-cijferig postcodeniveau. Naast de I&R-data, heeft de NVWA meldingsdata beschikbaar gesteld van alle UBN’s die klinische verschijnselen van BTV-3 hebben gemeld. Deze zijn geanonimiseerd met dezelfde encryptie code die gebruikt is om de data vanuit het I&R systeem te anonimiseren door het externe versleutelbedrijf iDTS. Deze data bevatte het UBN van het bedrijf dat melding deed, de diersoort waarbij de verschijnselen waren waargenomen, of de melding uitsluitend een melding van kliniek betreft of dat deze bevestigd is middels PCR, de datum van melding, de locatie van melding, de datum van het testresultaat en het testresultaat zelf (BTV-3 aangetoond). Voor de impactanalyse van de melkproductie zijn door de zuivelcoöperaties anoniem gegevens beschikbaar gesteld van >90% van de melkveebedrijven over dezelfde periode. Deze gegevens bevatten de hoeveelheid geleverde melk per bedrijf en per levering. Als laatste zijn de bedrijfstypen aan de data gekoppeld vanuit de data-analyse diergezondheidsmonitor.
Analyses
Vóór analyse zijn de I&R-gegevens gevalideerd met behulp van de programmatuur die beschikbaar is voor de data-analyse Rund. De I&R-gegevens, melkproductiedata en meldingsdata zijn gecombineerd. Vervolgens zijn voor elke week in de geanalyseerde periode (1 november 2020 tot en met 5 december 2023) gegevens berekend over de melkproductie (kg geleverde melk per koe per dag), en sterfte van runderen ingedeeld in vijf leeftijdscategorieën: geoormerkte kalveren (≤14 dagen), kalveren (15-55 dagen), gespeende kalveren (56 dagen – 1 jaar), jongvee (1-2 jaar en volwassen runderen (>2 jaar).
De resultaten van 2020 tot en met 5 december 2022 zijn per UBN gemiddeld en vergeleken met de resultaten in dezelfde periode van 2023. De resultaten van de weken na 5 december waren voor 2023 nog niet beschikbaar en zijn voor de huidige analyses buiten beschouwing gelaten. De data is geanalyseerd door middel van beschrijvende statistiek. Het verschil in melkproductie per week tussen 2023 en dezelfde week in de voorgaande jaren is weergegeven in kg melk per koe per dag. Het verschil in sterfte per week tussen 2023 en dezelfde week in de voorgaande jaren (2020-2022) is weergegeven door middel van een ratio. Een ratio van 1 geeft aan dat er geen verschil is in de verwachte sterfte (op basis van 2020-2022) en de sterfte in de betreffende week in 2023. Wanneer de ratio lager is dan 1 dan is de sterfte in 2023 lager dan in voorgaande jaren en bij een ratio hoger dan 1, hoger.
Resultaten
Meldingsdata
Gedurende de periode van de BTV-3 uitbraak in 2023 is tussen 4 september en 5 december door 2.264 rundveehouders melding gemaakt van klinische verschijnselen van BTV-3. Van deze meldingen zijn er 1.913 geconfirmeerd door middel van PCR. De eerste verdenking van BTV-3 bij rundvee werd gemeld op 6 september in het midden van het land (figuur 1). Daarna spreidde BTV-3 snel naar andere bedrijven, met name in Noordoostelijke richting (figuur 1).
Figuur 1. Kaartjes van Nederland van 10 september tot en met 4 december 2023 waarin het aantal en herkomst van de meldingen bij NVWA van klinische verschijnselen van BTV-3 bij runderen zijn weergegeven.
Vanaf half november begon het aantal nieuwe meldingen snel te dalen (figuur 1 en 2). Hoogstwaarschijnlijk als gevolg van de lagere buitentemperaturen waardoor de activiteit van knutten afneemt. Van de 2.264 meldingen bij runderen is ongeveer 70% afkomstig van melkvee- of jongvee-opfokbedrijven, 18% is afkomstig van kleinschalige rundveebedrijven (<20 runderen), 9% van de meldingen waren afkomstig van zoogkoebedrijven en 3% van de meldingen waren afkomstig van andere bedrijfstypen zoals vleesvee- of handelsbedrijven.
Op 1.037 bedrijven waar runderen werden gehouden werd melding gemaakt van klinische verschijnselen bij andere diersoorten dan bij het rund (bijna in alle gevallen bij schapen) (figuur 2). In totaal zijn voor deze beschrijvende analyses ruim 3.000 rundveebedrijven geclassificeerd als meldingsbedrijf.
Figuur 2. Het aantal meldingen (klinisch en met PCR geconfirmeerd) per week die afkomstig zijn van rundveebedrijven met daarnaast de cumulatieve incidentie van het aantal meldingen in de tijd.
Tot en met 5 december 2023 is zichtbaar dat het percentage bedrijven per tweecijferig postcodegebied dat melding heeft gemaakt van kliniek varieert van 0% tot 50% van de bedrijven (figuur 3A). In meer dan 50% van de tweecijferige postcodegebieden heeft tenminste 10% van de rundveebedrijven in 2023 melding gemaakt van kliniek indicatief voor een BTV-3 infectie bij runderen of bij andere diersoorten op het bedrijf (figuur 3A). Gemiddeld hebben per tweecijferig postcodegebied ruim 10% van de rundveebedrijven melding gemaakt van kliniek bij hun vee (figuur 3B). Als we hierbij de postcodegebieden die in 2023 nog BTV-3 vrij gebleven zijn buiten beschouwing laten was dit gemiddeld bijna 15%. Het percentage bedrijven met een melding- per postcodegebied hing samen met de maand van eerste melding. Wanneer de eerste melding van kliniek gedaan werd in september, melden gemiddeld ruim 20% van de bedrijven in dat postcodegebied kliniek. Bij de eerste melding in oktober was dit gemiddeld nog 7% en bij de eerste melding in november was dit gemiddeld 3% (figuur 3B).
Figuur 3. Het percentage bedrijven dat melding heeft gemaakt bij de NVWA van kliniek indicatief voor BTV-3 weergegeven als histogram (A) en als gemiddelde percentage over postcodegebieden heen (B) in 2023.
Associatie tussen blauwtong serotype 3 infecties en melkproductie
Clustering van rundersterfte (>2 jaar) in tijd en ruimte
In de routinematig uitgevoerde clusteranalyse is vanaf september al een daling in melkproductie zichtbaar in het kerngebied waarin BTV-3 als eerste is aangetoond (figuur 1 en 4). De productiedaling die werd waargenomen is één tot anderhalve kilogram reductie in melkproductie per koe per dag (figuur 4). In deze analyse wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen bedrijven die wel en geen melding van kliniek door BTV-3 hebben gedaan. In de huidige uitwerking is hier wel naar gekeken. De beperking van de huidige uitwerking ten opzichte van de routinematig uitgevoerde clusteranalyse is echter, dat hierin niet gecorrigeerd is voor factoren als temperatuur en regionale verschillen. Dit zal wel gedaan gaan worden in de geplande verdiepende analyses die in de eerste helft van 2024 uitgevoerd gaan worden.
Figuur 4. Resultaat van de clusteranalyses van de melkproductie per koe per dag per week in 2023 ten opzichte van de voorgaande vier jaren (bron: data-analyse diergezondheidsmonitor Rund).
In figuur 5A en 5B is de gemiddelde melkproductie per koe per dag voor meer dan 90% van de melkveebedrijven in Nederland weergegeven. In figuur 5A is zichtbaar dat de melkproductie in de periode van de BTV-3 uitbraak (weergegeven door middel van een rode lijn) wel lager ligt dan in de voorgaande periode, maar dat de melkproductie in deze periode van het jaar altijd daalt. De gemiddelde melkproductie per koe per dag was in dezelfde periode van 2021 nog lager. Wanneer de melkproductie per koe per dag over de periode 2020-2022 wordt gemiddeld en af wordt gezet tegen de gemiddelde melkproductie in 2023, blijkt dat de gemiddelde melkproductie in 2023 vóór de BTV-3 uitbraak het hele jaar hoger lag dan in de voorgaande jaren (figuur 5B). Vanaf het begin van de BTV-3 uitbraak daalt de gemiddelde melkproductie onder die van dezelfde periode in 2020-2022 (figuur 5B).
Figuur 5. Gemiddelde melkproductie per koe per dag voor meer dan 90% van de Nederlandse melkveehouderij in de periode van 2020-2023 (A) en 2020-2022 afgezet tegen 2023 (B).
Onderscheid in melkproductiedaling naar bedrijven die wel en geen kliniek van BTV-3 hebben gemeld
Voor deze analyse zijn alle bedrijven ingedeeld in één van zes groepen: 1: melkveebedrijven die gelokaliseerd zijn in gebieden waar nog geen meldingen van BTV-3 zijn gedaan door rundveebedrijven (tabel 1 en groene lijn in figuur 6). 2-5: bedrijven die zelf geen melding hebben gemaakt van blauwtongverschijnselen, maar die gelokaliseerd zijn in gebieden waar enkele tot veel meldingen van blauwtongverschijnselen zijn gedaan (Tabel 1 en gele, oranje, rode en bordeauxrode lijn in figuur 6) en 6: bedrijven die zelf melding hebben gedaan van kliniek indicatief voor een BTV-3 infectie (paarse lijn in figuur 6). Voor elk van de zes groepen bedrijven is de rollende vier wekelijkse melkproductie in 2023 vergeleken met de gemiddelde melkproductie in dezelfde weken van 2020-2022 (figuur 6).
Tabel 1. Indeling van tweecijferige postcodegebieden naar ernst van BTV-3 infecties op basis van het aantal meldingen
Net als in figuur 5 is ook in figuur 6 zichtbaar dat voor alle zes de groepen melkveebedrijven, de melkproductie in 2023 vóór de BTV-3 uitbraakperiode (dus vóór week 36), continu hoger lag dan in de drie voorgaande jaren (2020-2022). Voor de groep bedrijven die niet gemeld hebben bij de NVWA en gelokaliseerd zijn in tweecijferige postcodegebieden zonder melding van kliniek, blijft de melkproductie ook gedurende de BTV-3 uitbraak periode hoger dan in dezelfde weken van de drie voorgaande jaren (groene lijn in figuur 6). Bij de melkveebedrijven die geen melding van kliniek hebben gedaan bij de NVWA maar wel in gebieden liggen waar meldingen gedaan zijn, lijkt de melkproductie gedurende de BTV-3 uitbraak beïnvloed te zijn (gele – bordeauxrode lijn in figuur 6). Het verschil in melkproductie tussen 2023 en 2020-2022 gaat van verhoogd in 2023 naar verlaagd, in gebieden waarin meer dan 5% van de bedrijven bij de NVWA gemeld heeft. Tevens is de melkproductiedaling eerder en groter in gebieden met meer meldingen. Op basis van dit figuur is er een indicatie dat het aantal gemelde bedrijven een onderschatting is van het aantal bedrijven waarbij BTV-3 een rol heeft gespeeld aangezien er indicaties zijn dat er bij een deel van de bedrijven die zich niet gemeld hebben, wel melkproductiedaling is waargenomen die mogelijk het gevolg is van BTV-3 besmetting. Zoals verwacht is de melkproductie het meest gedaald bij de groep bedrijven die zelf melding hebben gemaakt van kliniek indicatief voor BTV-3. In deze groep bedrijven is de daling in melkproductie gedurende de gehele BTV-3 uitbraak periode aanwezig (paarse lijn in figuur 6).
Figuur 6. Het verschil in melkproductie (kg) per koe per dag in 2023 ten opzichte van 2020-2022 weergegeven per rollende vierwekelijks gemiddelde voor zes verschillende groepen van melkveebedrijven ingedeeld op basis van verwachte ernst van de BTV-3 infectie.
Duur van melkproductiedaling op meldingsbedrijven
Wanneer de gemiddelde melkproductie (kg) per koe per dag wordt weergegeven vanaf het moment van melden (week 0) tot en met 12 weken na melding en wordt vergeleken met de gemiddelde melkproductie in dezelfde week in de drie voorgaande jaren, ligt deze bijna een kilogram per koe per dag lager (figuur 7). Tevens lijkt deze daling in melkproductie ongeveer negen weken aan te houden waarna deze weer langzaam verdwijnt (figuur 7).
Wanneer we dezelfde analyse doen op de groep van melkveebedrijven die vóór 15 oktober melding van kliniek hebben gedaan bij de NVWA en waarvan data over een lagere periode vanaf het moment van melden beschikbaar was, zagen we een nog wat grotere daling (ruim één tot anderhalve kg melk per koe per dag). Ook in deze groep van bedrijven lijkt de daling in melkproductie weer langzaam te verdwijnen vanaf negen weken na het moment van melden (resultaten niet weergegeven).
Figuur 7. Gemiddelde melkproductie (kg) per koe per dag vanaf de week waarin de melding bij de NVWA is gedaan (week 0) tot en met 10 weken na het moment van melden ten opzichte van dezelfde week in de periode 2020-2022.
Associatie tussen blauwtong serotype 3 infecties en rundersterfte
De duidelijkste stijging in sterfte van runderen over alle type rundveebedrijven heen, werd waargenomen in de leeftijdsgroep van jonge geoormerkte kalveren (≤14 dagen) en volwassen runderen (>2 jaar) (figuur 8 en 9). In de periode die mogelijk beïnvloed is door BTV-3 (week 36-48) stierven over alle typen rundveebedrijven heen gemiddeld zo’n veertienhonderd geoormerkte kalveren (≤14 dagen) meer dan in dezelfde periode van de drie voorgaande jaren. Daarnaast stierven in dezelfde periode ruim drie-en-veertighonderd volwassen runderen meer dan in dezelfde periode van de voorgaande drie jaar. Een wat hogere sterfte was te verwachten aangezien er in 2023 wat meer volwassen runderen in Nederland waren dan in voorgaande jaren. Zo stierven er tot en met week 35 zo’n 250 runderen meer dan in voorgaande jaren. Echter, daarvoor corrigerend zijn er sinds BTV-3 uitbrak in Nederland nog altijd ruim vierduizend volwassen runderen meer gestorven dan verwacht.
Bij kalveren in de leeftijdsgroep van 15 tot en met 55 dagen stierven in 2023 in de periode waarin BTV-3 een rol speelde juist minder dieren in vergelijking met de voorgaande drie jaren (figuur 9). Hier speelt mogelijk een effect doorheen van het feit dat de minimale leeftijdsgrens dat vleeskalveren in Duitsland het melkveebedrijf mochten verlaten verhoogd is van 14 naar 28 dagen. Aangezien we jaarlijks grote aantallen kalveren vanuit Duitsland importeren (meer dan 500k), kan deze verandering in de regelgeving samenhangen met een lagere sterfte, gegeven dat oudere kalveren een lagere sterftekans hebben in vergelijking met jonge kalveren. Het aantal gestorven gespeende kalveren lag licht hoger in de BTV-3 periode, het aantal in Nederland aanwezige kalveren lag in deze periode echter ook ruim hoger dan in dezelfde periode van voorgaande jaren. Ook hier lijkt het erop dat de veranderende regelgeving in Duitsland invloed heeft op de cijfers. Als laatste waren de absolute aantallen gestorven jongvee (1-2 jaar) in de door BTV-3 beïnvloedde periode niet opvallend verhoogd in vergelijking met de rest van 2023. Echter, in de laatste weken van November (week 45-47) lijkt hier wel een lichte verhoging te zijn (figuur 8).
Figuur 8. Aantal per week gestoven runderen in verschillende leeftijdscategorieën weergegeven als rollend vierwekelijks gemiddelde in de periode van december 2019 tot en met november 2023.
Figuur 9. Verschil in aantal per week gestoven runderen in verschillende leeftijdscategorieën tussen 2023 en de voorgaande periode (2020-2022) weergegeven als rollend vierwekelijks gemiddelde.
Clustering van rundersterfte (>2 jaar) in tijd en ruimte
Om meer duiding te krijgen of de sterfte van runderen (>2 jaar), die het duidelijkst verhoogd lijkt te zijn, veroorzaakt kan zijn door BTV-3, is in figuur 10 per week weergegeven óf en in welke tweecijferige postcodegebieden de sterfte duidelijk verhoogd is. Vanaf week 39 (week van 25 september) zijn clusters zichtbaar van een verhoogde rundersterfte. Het aantal gebieden met een verhoogde sterfte neemt tot en met week 43-44 toe en verdwijnt daarna langzaam. In week 48 zijn er vrijwel geen clusters meer (figuur 10). De gebieden waar een duidelijk verhoogde sterfte wordt waargenomen lijken samen te hangen met het aantal BTV-3 meldingen in die gebieden in dezelfde periode (figuur 1, figuur 10 en bijlage 1).
Figuur 10. Kaartjes van Nederland per week van week 39 (25 sept-1okt) tot en met week 48 (27 nov-3 dec) in 2023. Gebieden waar de sterfte van volwassen runderen (>2 jaar) duidelijk verhoogd is (>15x hoger dan het Nederlands gemiddelde in voorgaande jaren en >1,5x hoger dan in hetzelfde gebied in voorgaande jaren) zijn weergegeven in het rood.
Verdiepende analyse van rundersterfte geassocieerd met BTV-3 per bedrijfstype
Voor de sterfte van jong geoormerkte kalveren (≤14 dagen), jongvee en volwassen runderen (>2 jaar) is in figuur 11 weergegeven hoeveel extra runderen zijn gestorven in 2023 ten opzichte van dezelfde periode in 2020-2022 voor vijf bedrijfstypen (MV: melkvee, ZK: zoogkoeien, JO: jongvee-opfok, KV: kleinschalige rundveebedrijven en VLVE: vleesveebedrijven). De lichte balk geeft de periode weer voor de BTV-3 uitbraak (week 1 tot en met 35), de donkerblauwe balk geeft het verschil in sterfte weer gedurende de BTV-3 uitbraak (week 36 tot en met 48). Bij alle drie de leeftijdscategorieën heeft verreweg de meeste additionele sterfte plaatsgevonden bij melkveebedrijven. Echter, ook bij de andere bedrijfstypen is een duidelijk verschil zichtbaar in het aantal gestorven runderen vóór en tijdens de BTV-3 uitbraak (figuur 11). Hierbij is naast de hogere sterfte op melkveebedrijven, de sterfte van volwassen runderen (>2 jaar) op zoogkoebedrijven het meest verhoogd (figuur 11C).
Figuur 11. Het verschil in aantal gestoven runderen in 2023 ten opzichte van 2020-2022 voor de periode waarin BTV-3 een rol heeft gespeeld (week 1 tot en met 35) en ten tijde van de BTV-3 uitbraak (week 36-48) per bedrijfstype MV: melkvee, ZK: zoogkoeien, JO: jongvee-opfok, KV: kleinschalige rundveebedrijven en VLVE: vleesveebedrijven.
Onderscheid in sterfte naar bedrijven die wel en geen kliniek van BTV-3 hebben gemeld
In deze analyse is nader ingezoomd op sterfte van geoormerkte kalveren (≤14 dagen), jongvee en volwassen runderen op melkveebedrijven en op sterfte van volwassen runderen op zoogkoebedrijven. Alle bedrijven zijn ingedeeld in een van drie groepen bedrijven: bedrijven in BTV-3 vrije tweecijferige postcodegebieden (groen), bedrijven die zelf geen kliniek hebben gemeld maar zijn gelokaliseerd in tweecijferige postcodegebieden waarin BTV-3 besmette bedrijven gedetecteerd zijn (oranje) of als BTV-3 meldingsbedrijf (rood). Voor elk bedrijf in deze drie groepen is de sterfte per week in 2023 afgezet tegen de sterfte in dezelfde week van 2020-2022. Hieruit komt een ratio waarbij een ratio van 1 geen verschil in sterfte tussen 2023 en voorgaande jaren weergeeft. Een ratio groter dan 1 betekent dat er in de betreffende week meer sterfte is geweest in 2023 en een ratio kleiner dan 1 betekent dat er in de betreffende week in 2023 minder sterfte is geweest dan in de voorgaande jaren. Verwacht wordt dat een eventueel effect van BTV-3 het duidelijkst is bij de meldingsbedrijven en niet aanwezig bij bedrijven in de BTV-3 vrije gebieden. Bij de sterfte van geoormerkte kalveren (≤14 dagen) fluctueert de sterfte ratio sterk (figuur 12A) tussen de verschillende weken. De sterfte was hoger in de periode van de BTV-3 uitbraak (omlijnde periode in figuur 12A-12C), maar dit geldt voor alle drie de groepen bedrijven. Dus ook voor de bedrijven die zich bevinden in gebieden waar geen meldingen van BTV-3 gedaan waren. Daarmee is het op basis van deze eerste beschrijvende analyse niet aannemelijk dat er een sterke toename van sterfte bij jonge kalveren heeft plaatsgevonden als gevolg van BTV-3. Een verdiepende multivariabele analyse zoals gepland staat voor begin 2024 zal meer duiding geven aan deze resultaten. Bij de sterfte van jongvee en volwassen runderen op melkveebedrijven is wel sprake van een duidelijk verschil in sterfte tussen de drie groepen bedrijven in de BTV-3 uitbraak periode (figuur 12B en 12C). Vooral de sterfte van volwassen runderen was gedurende langere tijd verhoogd, zowel op bedrijven in besmet gebied die niet gemeld hebben (tot 1,5x hoger in vergelijking met 2020-2022), als op bedrijven die melding hebben gedaan van kliniek geassocieerd met BTV-3 (tot bijna 3,5x meer sterfte in vergelijking met 2020-2022.
Figuur 12. Sterfte van kalveren, jongvee en volwassen runderen per week op melkveebedrijven in 2023 ten opzichte van 2020-2022 weergegeven als ratio voor bedrijven in BTV-3 vrij gebied (groen), niet meldingsbedrijven in BTV-3 besmet gebied (oranje) en voor meldingsbedrijven (rood). Een ratio van 1 geeft geen verschil in sterfte weer tussen 2023 en voorgaande jaren. Een ratio >1 geeft een hogere sterfte in 2023 weer en een ratio <1 een lagere sterfte.
Bij zoogkoeien is het beeld minder duidelijk (figuur 13). De sterfte van volwassen runderen is duidelijk verhoogd in de BTV-3 uitbraak periode. Echter, dit is het geval bij zowel bedrijven die gemeld hebben, als bedrijven die niet gemeld hebben maar wel in besmet gebied liggen en bedrijven die nog in BTV-3 vrij gebied gelokaliseerd zijn. Daarnaast is de sterfte wel het duidelijkst verhoogd binnen de groep bedrijven die melding hebben gedaan bij de NVWA, maar deze bedrijven hebben heel 2023 al een duidelijk verhoogde sterfte in vergelijking met de voorgaande jaren (ook vóór de periode waarin BTV-3 een rol gespeeld kan hebben (figuur 13)). Een multivariabele analyse zoals uitgevoerd zal gaan worden in de verdiepende data-analyse die gepland staat voor begin 2024, zal hier meer duiding in geven.
Figuur 13. Sterfte van volwassen runderen per week op zoogkoebedrijven in 2023 ten opzichte van 2020-2022 weergegeven als ratio voor bedrijven in BTV-3 vrij gebied (groen), niet meldingsbedrijven in BTV-3 besmet gebied (oranje) en voor meldingsbedrijven (rood). Een ratio van 1 geeft geen verschil in sterfte weer tussen 2023 en voorgaande jaren. Een ratio >1 geeft een hogere sterfte in 2023 weer en een ratio <1 een lagere sterfte.
Duur van verhoogde sterfte op meldingsbedrijven
Wanneer we de sterfte van runderen (>2 jaar) op melkveebedrijven bekijken vanaf het moment van melden (week 0) tot en met 10 weken na het maken van de melding is zichtbaar dat, gedurende de BTV-3 uitbraak, de sterfte in alle tien weken hoger ligt dan in dezelfde week van de drie voorgaande jaren (figuur 14). Het grootste verschil is zichtbaar in de eerste weken na melding maar ook in week zeven tot tien is de sterfte nog verhoogd (figuur 14). Het beeld bij het jongvee is vergelijkbaar (figuur 15).
Figuur 14. Sterfte van runderen (>2 jaar) op melkveebedrijven per week in 2023 vanaf de week waarin de melding bij de NVWA is gedaan (week 0) tot en met 10 weken na het moment van melden ten opzichte van dezelfde week in de periode 2020-2022.
Figuur 15. Sterfte van jongvee (1-2 jaar) op melkveebedrijven per week in 2023 vanaf de week waarin de melding bij de NVWA is gedaan (week 0) tot en met 10 weken na het moment van melden ten opzichte van dezelfde week in de periode 2020-2022.
Bijlage 1. Clustering in rundersterfte (>2 jaar) en aantal meldingen van kliniek indicatief voor BTV-3 gedaan door rundveebedrijven bij NVWA per week in de periode van week 39 (week van 25 sep-1 okt) tot en met week 48 (27 nov – 4 dec) in 2023.
Bron: Tijdschrift voor Diergeneeskunde
Tekst: Katrien van den Brink, Inge Santman-Berends, Liesbeth Harkema, Christian Scherpenzeel, René van den Brom, Eveline Dijkstra, Jet Mars (Royal GD), Melle Holwerda (WBVR), Nicolien van den Heuvel (Dierenartsenpraktijk Gorter) en Marcel Spierenburg (NVWA).
Op 3 september 2023 werd door twee dierenartspraktijken in het midden van Nederland melding gemaakt van een verdenking van blauwtong (BT) bij schapen op vijf bedrijven. Op 4 september zijn deze bedrijven bezocht door een deskundigenteam, bestaande uit een dierenarts van de NVWA, GD en de practicus. Op dinsdag 5 september werd BT bevestigd op vier van de BT-verdachte bedrijven.
Het blauwtongvirus (BTV) wordt geclassificeerd op basis van serotypes, die niet of nauwelijks kruisbescherming opwekken met elkaar [1]. Het snel vaststellen van het serotype is daarom van belang om de herkomst van het virus te onderzoeken en om passende maatregelen te kunnen nemen, zoals bijvoorbeeld vaccinatie. WBVR heeft het serotype van de huidige uitbraak vastgesteld door middel van‘Whole Genome Sequencing’ (WGS). Met deze techniek is de nucleotidesequentie van het complete virale genoom binnen een paar dagen bepaald. Vervolgens is de nucleotidesequentie van het tweede segment, wat codeert voor een proteïne dat specifiek is voor het serotype, vergeleken met andere bekende sequenties vanuit een online database om te onderzoeken met welk serotype het de meeste gelijkenis vertoonde. Op 8 september maakte WBVR bekend dat het ging om BTV-serotype 3 [2], wat later bevestigd werd door het Europees referentielaboratorium voor BT in Madrid.
Blauwtong is een infectieuze maar niet besmettelijke aandoening die wordt veroorzaakt door het BTV. Het BTV is een Orbivirus uit de familie van Reoviridae, waarvan de eerste 24 serotypen meldingsplichtig zijn op basis van de Animal Health Regulation 2021. Het virus wordt overgedragen via knutten van het geslacht Culicoides en is een zogenoemde ‘vector-overdraagbare aandoening’. Daarnaast bestaan beschrijvingen van overdracht via naalden, sperma en embryo’s [3, 4]. Blauwtong veroorzaakt ziekte en sterfte bij alle herkauwers, maar met name schapen zijn vatbaar. De waargenomen klinische verschijnselen zijn het gevolg van aantasting van de endotheelcellen in de bloedvaten, waardoor uitgebreide systemische vaatschade optreedt met vochtuittreding, bloedingen en ischemische degeneratie en necrose van de betrokken weefsels [5, 6].
Tot en met 31 oktober bleek uit data van de NVWA dat op 1.557 bedrijven met schapen en 936 bedrijven met rundvee een infectie met BTV-3 is bevestigd (afbeelding 1). Ook zijn er besmettingen aangetoond bij (melk)geiten (31 bedrijven), alpaca’s (17 bedrijven), lama’s (2 bedrijven) en een moeflon (1 bedrijf). Daarnaast zijn op 1.372 bedrijven ziekteverschijnselen gemeld die passen bij BT, zonder dat BTV-3 door nadere diagnostiek bevestigd is. Ook in België en Duitsland is inmiddels BTV-3 aangetoond. De BT-uitbraak heeft zich in korte tijd verspreid over Nederland en naar de buurlanden. Dit artikel beschrijft de achtergronden en bevindingen van de huidige BTV-3-uitbraak.
Afbeelding 1. De verspreiding van BTV-3 over Nederland in de eerste acht weken van de uitbraak.
Waargenomen klinische verschijnselen van BTV-3 bij kleine herkauwers
Schapen zijn verreweg het meest gevoelig voor het BTV. De variatie in klinische verschijnselen en het ziekteverloop is in het algemeen groot en varieert van mild tot zeer ernstig. Tijdens de huidige BTV-3-uitbraak vallen zieke schapen op door apathie, afzonderen, kreupelheid en/of overmatig speekselen. Bij inspectie van de kop wordt oedeem waargenomen, soms beperkt tot de lippen (afbeelding 2) en zwelling, roodheid, erosie en/of ulceratie van het mond-, oog- en neusslijmvlies (afbeelding 3). Wanneer schapen de acute fase overleven wordt (peri)artritis en ontschoening waargenomen (afbeelding 5). Ook vertoont een deel van de schapen verschijnselen die passen bij spiernecrose, zoals stramheid.
Afbeelding 2. Schaap met oedeem van de kop en speekselen.
Afbeelding 3. De bek van een schaap met laesies op de dentaalplaat en lip
Pathologisch onderzoek op BTV-3-geïnfecteerde schapen toont naast bovengenoemde macroscopische verschijnselen ernstig longoedeem aan, al dan niet met hydrothorax en hydropericard. Meerdere schapen vertoonden daarbij ook ernstige ulceraties en bloedingen in de penspijlers en/of kleinere bloedingen in de hartspier. Histologisch onderzoek bevestigt de ernst van de orgaanschade. In de oedemateuze longen is sprake van vasculitis en microangiopathie met oedeem, microbloedingen en schade aan de alveolaire septa, wat de zuurstofuitwisseling ernstig beperkt (afbeelding 4). Bij meerdere dieren is uitgebreide acute tubulaire degeneratie, microangiopathie en vasculitis in de nieren vastgesteld. Ook de kleine bloedvaten in de dermale lamina van de klauw zijn soms aangetast, met verschijnselen van laminitis, loslating van klauwhoorn en secundaire purulente ontsteking in de klauwen (afbeelding 5). Er wordt melding gemaakt van hoge sterftecijfers op schapenbedrijven. De exacte sterftecijfers in de schapensector worden momenteel onderzocht op basis van een analyse van gegevens in de RVO-database. Op dit moment is niet bekend welk percentage van de schapen BTV-3 subklinisch doormaakt.
Afbeelding 4. Links: Oedemateuze longen. Rechts: Microscopisch beeld van het longweefsel met oedeem (*) en schade aan de alveolaire septa (>).
Afbeelding 5. Klauwen van een schaap met restverschijnselen van laminitis na overleving van de acute fase. Rechtsboven: purulente ontsteking ter plaatse van de losgekomen axiale hoornwand. Op zaagvlak is er purulente ontsteking aanwezig bij de kroonrand en in het klauwgewricht.
Waargenomen klinische verschijnselen van BTV-3 bij runderen
Afbeelding 6. Laesies van de neusspiegel en in de bek van een rund met BTV-3.
Afbeelding 7. Rund met sterk gezwollen en rode kroonranden.
Waargenomen klinische verschijnselen van BTV-3 bij andere diersoorten
Blauwtong is ook aangetoond bij (melk)geiten. In de regel lijken de symptomen, waarbij met name koorts, gezwollen lippen, melkproductiedaling, bloedingen op de uierhuid zijn gemeld, bij geiten milder dan bij schapen en runderen, hoewel ook sterfte is gemeld. BTV-3 is ook aangetoond bij alpaca’s en lama’s. Ook bij deze diersoorten is algehele ziekte en (acute) sterfte door BTV-3 aangetoond.Ervaringen opgedaan tijdens de BTV-8-uitbraak tussen 2006 en 2008
Samenvattend
Referenties
Kijk voor de referenties horend bij dit artikel op de TvD-website.
5 december 2023
Tekst: Inge Santman-Berends, Evelien Dijkstra en René van den Brom
Op dinsdag 5 september 2023 werd blauwtong (BT) vastgesteld in Nederland. Enkele dagen later maakte Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) bekend dat zij op basis van whole genome sequencing hadden vastgesteld dat het om serotype 3 (BTV-3; genus Orbivirus, familie Reoviridae) gaat. Dit serotype is niet eerder in Nederland aangetoond. Gedurende de BTV-3 uitbraak werd in de praktijk veel sterfte waargenomen van runderen, geiten, en met name schapen. In het kader van een pilotonderzoek van de Monitoring Diergezondheid Kleine Herkauwer, zijn verdiepende analyses uitgevoerd naar de sterfte bij schapen en geiten in relatie tot de BTV-3 uitbraak. Voor deze analyse waren censusdata (RVO) beschikbaar van alle schapen- en geitenbedrijven over de periode van 1 november 2019 tot en met 31 oktober 2023. Daarnaast heeft de NVWA de meldingsgegevens van schapen- en geitenbedrijven waar BTV-3 is vastgesteld beschikbaar gesteld voor de analyses.
Tussen 4 september en 31 oktober 2023, stierven ruim 37 duizend schapen meer dan in dezelfde periode in voorgaande jaren (figuur 1). Er was geen verschil zichtbaar in verhoogde sterfte tussen beroepsmatige en kleinschalige schapenbedrijven (figuur 2). De verhoogde sterfte was duidelijker zichtbaar bij volwassen schapen dan bij lammeren (figuur 2). De sterfte was niet alleen verhoogd bij bedrijven die kliniek van BTV-3 meldden bij de NVWA, maar ook bij bedrijven die niet gemeld hebben maar wel in besmet gebied lagen. Er werd in deze periode geen oversterfte waargenomen bij geiten.
De gepresenteerde cijfers geven een indruk van de impact van de BTV-3 uitbraak op de schapensterfte. Echter, de gepresenteerde cijfers zijn (nog) niet compleet. Zo stierf op beroepsmatige schapenbedrijven die al tenminste zes weken met BTV-3 geïnfecteerd waren, gemiddeld 25% van de dieren (figuur 4). Dit cijfer is waarschijnlijk een onderschatting gegeven dat de infectie op deze bedrijven eind oktober nog gaande was. Het is aan te bevelen om de sterfteanalyses die in deze notitie beschreven zijn te herhalen op het moment dat de BTV-3 uitbraak van 2023 ten einde is.
Figuur 1. Aantallen aanwezige en gestoven schapen en geiten in de periode van 4 september tot en met 31 oktober in 2023 ten opzichte van dezelfde periode in de voorgaande jaren.
Figuur 2. Ratio van het aantal gestorven schapen (≥1 jaar) en lammeren (<1 jaar) per week van het jaar (week 45 t/m 52 zijn buiten beschouwing gelaten) in 2023 ten opzichte van het gemiddelde van de vier voorgaande jaren (2019-2022). De ratio is uitgewerkt voor zowel de groep van beroepsmatige schapenbedrijven (>32 volwassen schapen) als kleinschalige schapenbedrijven (KS: ≤32 volwassen schapen).
Figuur 3. Ratio van de lammer- (a) en schapensterfte (b) per week in 2023 (BTV-uitbraak) ten opzichte van dezelfde weken in de periode van 2019-2022 op bedrijven waar BTV-3 geen rol speelt, op bedrijven zonder melding van klinische verschijnselen die gelokaliseerd zijn in BTV-3 geïnfecteerd gebied op bedrijven die een BTV-3 verdenking hebben gemeld.
Figuur 4. Histogram van de verdeling van schapensterfte in de periode van melden tot en met 31 oktober 2023 op beroepsmatige schapenbedrijven die in de eerste helft van september klinische verschijnselen van BTV-3 hebben gemeld bij de NVWA.
Tekst: Liesbeth Harkema, Eveline Dijkstra en René van den Brom (Royal GD) 9 november 2023
Op dinsdag 5 september 2023 werd blauwtong (BT) vastgesteld in Nederland. Enkele dagen later maakte Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) bekend dat zij op basis van whole genome sequencing hadden vastgesteld dat het om serotype 3 (BTV-3; genus Orbivirus, familie Reoviridae) gaat. Dit serotype werd eerder op verschillende plaatsen in de wereld aangetoond. In Europa voor het eerst in oktober 2017 op Sicilië en vervolgens op Sardinië in september 2018. Binnen de EU zijn verder geen meldingen van infecties met BTV-3 bekend. Uitbraken met dit serotype komen in Israël voor sinds 2013. Echter, op basis van nadere typering van het huidige serotype, uitgevoerd door WBVR, lijkt de herkomst niet in Europa te liggen en is niet duidelijk waar de infectie wel vandaan komt. In oktober 2023 is de pathologie van schapen met een BTV-3-infectie beschreven. In dit document wordt de stand van zaken op (melk)geitenbedrijven en het pathologisch beeld vanBTV-3 bij geiten beschreven.
Blauwtong is een virusziekte bij herkauwers die door verschillende Culicoides-soorten wordt overgedragen. Rundvee vormt het natuurlijke reservoir van het virus. Klinische verschijnselen doen zich normaalgesproken bij deze diersoort en ook bij de geit niet of in beperkte mate voor. De morbiditeit en mortaliteit bij schapen kan hoog zijn. Blauwtong is niet besmettelijk voor mensen.
Van infecties met BTV-3 zijn vooral beschrijvingen bekend van klinische, epidemiologische en moleculair diagnostische bevindingen. Deze kunnen variëren bij de verschillende uitbraakstammen van hetzelfde serotype. Vanwege de ernst van de gemelde infecties bij deze BTV-3-uitbraak in Nederland is in overleg met de
Begeleidingscommissie van de Monitoring Diergezondheid Kleine Herkauwers, met daarin een vertegenwoordiging van de opdrachtgevers, een aantal geiten uitgebreid pathologisch onderzocht. Deze bevindingen kunnen worden gebruikt om de behandelingsmogelijkheden te bepalen van geiten die met BTV-3 zijn
geïnfecteerd.
Klinische bevindingen
Op 7 november 2023 was op 47 bedrijven een infectie met BTV-3 bevestigd door middel van PCR diagnostiek en werd de ziekte klinisch vermoed op 16 bedrijven. Op basis van beschrijvingen van dierenartsen en dierhouders van geiten met BTV-3 en op basis van eigen waarnemingen op melkgeitenbedrijven lijkt het erop dat de klinische verschijnselen van BTV-3 bij geiten milder zijn dan de verschijnselen bij schapen en runderen. Waargenomen verschijnselen zijn koorts, oedeem van de lippen of in ergere mate van de kop, oog- en neusuitvloeiing, bloedingen op en roodheid van de uierhuid en kling, melkproductiedaling, stijf- en kreupelheid, neurologische verschijnselen en abortus. Het aantal zieke dieren op BTV-3 geïnfecteerde bedrijven is in de regel beperkt. Echter, desondanks is ook incidentele sterfte van geiten door BTV-3 gemeld.
Macroscopische bevindingen
Er zijn 10 dieren met een verdenking van blauwtong ingestuurd voor pathologisch onderzoek. Bij 6 dieren werd blauwtongvirus aangetoond in de milt door middel van PCR onderzoek. Het sectiebeeld bij de 6 blauwtong positieve dieren was variabel. Deze dieren vertoonden longoedeem (6/6), subcutaan oedeem aan de lippen, kop en/of hals (3/6), geringe ulceratie (zweren) in de mondholte (2/6) en ulceratie op de penspijler (2/6). Eén dier vertoonde roodheid van de uierhuid en spenen.
Microscopische bevindingen
Bij microscopisch onderzoek blijken de skeletspieren bij meerdere geiten te zijn aangetast door vaatwandontsteking (vasculitis) en milde tot uitgebreide acute skeletspierdegeneratie (4/6). Tevens was er acute spierdegeneratie in de tong en slokdarm (2/6) en één dier vertoonde glomerulonefritis met microthrombose
(afwijkingen in de kleine bloedvaatjes in de nieren).
Figuur 1 Links: De lippen zijn gezwollen met enkele minimale erosies. Rechts: Doorsnede van de kop met subcutaan vochtophoping (oedeem) in de lippen en in de tong (*).
Figuur 2. Microscopie van skeletspierweefsel met verval van spiervezels (*), vaatwandontsteking (pijlen) en thrombose (#). Inzet links boven:
normaal spierweefsel.
Van de geiten waarbij géén BTV-3 werd aangetoond bij pathologisch onderzoek, waren er twee afkomstig van een bedrijf waar BTV-3 reeds was aangetoond. Bij deze BTV-3 negatieve dieren werd een duidelijk ander ziektebeeld vastgesteld (enterotoxemie en mastitis), subcutane oedemen, ulceratieve lesies en skeletspierdegeneratie zijn bij deze dieren niet aangetoond.
Voorlopige conclusie
Op 7 november 2023 was op 47 (melk)geitenbedrijven een besmetting met BTV-3 aangetoond. Op 16 bedrijven is de diagnose op basis van het klinisch beeld gesteld (bron: NVWA). Op basis van contact met dierenartsen en (melk)geitenhouders wordt geconcludeerd dat ook op geitenbedrijven ziekte en sterfte door BTV-3 wordt gemeld, maar dat de mate waarin de ziekte optreedt milder is in vergelijking met de waarnemingen op runder- en met name schapenbedrijven. De waargenomen pathologische bevindingen bij geiten met een infectie met BTV-3 zijn de volgende mild subcutaan oedeem aan de kop en hals, soms geringe ulceratie in de mondholte en op de penspijler, vasculitis in de skeletspieren met acute skeletspierdegeneratie, en soms milde acute spierdegeneratie in de tong en slokdarm. Verder onderzoek naar eventuele klauwproblemen bij deze dieren volgt nog.
Over de diergezondheidsmonitoring
De monitoring speelde een belangrijke rol bij het vroegtijdig signaleren van het blauwtongvirus. Royal GD houdt zich al sinds 2002 intensief bezig met de monitoring van de diergezondheid in Nederland. Hiervoor werkt GD nauw samen met onder andere de diersectoren, de zuivel, het ministerie van LNV, dierenartsen en veehouders. De monitoring is opgezet om overheid en bedrijfsleven te voorzien van informatie over diergezondheid, -welzijn en voedselveiligheid. Zij hebben dat nodig om tijdig te kunnen ingrijpen bij eventuele problemen en, waar nodig, het beleid bij te stellen. De doelstellingen van de monitoring zijn
drieledig:
- het opsporen van uitbraken van bekende aandoeningen die normaal niet in Nederland voorkomen (zoals blauwtong);
- het opsporen van nog onbekende aandoeningen;
- zicht houden op trends en ontwikkelingen die relevant zijn voor diergezondheid in Nederland.
De hiervoor benodigde informatie verwerft GD actief, bijvoorbeeld in het kader van diergezondheidsprogramma’s zoals voor zwoegerziekte en scrapie, of in het kader van de monitoring op Brucella melitensis of blauwtong. In andere gevallen komen specialisten van GD in actie nadat veehouders of hun dierenartsen GD benaderen met een probleem. Daarnaast levert pathologisch onderzoek op dieren een belangrijke bijdrage.
De Begeleidingscommissie Monitoring Diergezondheid Kleine Herkauwers bestaat uit: Heleen Prinsen (LTO, Gezonde Dieren), Niels van Middelkoop (LTO, vakgroep Melkgeitenhouderij), Wil Jansen (Platform Kleinschalige Schapen- en Geitenhouders), Fokko Aldershoff (ministerie van LNV), Marcel Spierenburg
(NVWA), Kees Oomen (onafhankelijk voorzitter), Eveline Dijkstra en René van den Brom (beiden GD).
Begin september 2023 zijn bij schapen in Midden-Nederland besmettingen met blauwtongvirus serotype 3 (BTV-3; genus Orbivirus, familie Reoviridae) bevestigd. Dit serotype werd eerder op verschillende plaatsen in de wereld aangetoond. In Europa voor het eerst in oktober 2017 op Sicilië en vervolgens op Sardinië in september 2018. Binnen de EU zijn verder geen meldingen van infecties met BTV-3 bekend. Uitbraken met dit serotype komen in Israël voor sinds 2013.
Blauwtong is een virusziekte bij herkauwers die door verschillende Culicoides-soorten wordt overgedragen. Rundvee vormt het natuurlijke reservoir van het virus. Klinische verschijnselen doen zich normaal gesproken bij deze diersoort en ook bij de geit niet of in beperkte mate voor. Morbiditeit en mortaliteit bij schapen kan hoog zijn. Blauwtong is niet besmettelijk voor mensen.
Begin oktober 2023 was een infectie bevestigd op ruim duizend bedrijven, maar het werkelijke aantal besmettingen ligt vermoedelijk veel hoger. Vanaf de oorspronkelijke besmettingshaard rond Hilversum lijken infecties zich vooral te verspreiden rond het IJsselmeer. Via de Veekijker van GD komen veel meldingen binnen van ernstig zieke schapen en soms een hoge sterfte. Van infecties met BTV-3 zijn vooral beschrijvingen bekend van klinische, epidemiologische en moleculair diagnostische bevindingen. Deze kunnen variëren bij de verschillende uitbraakstammen van hetzelfde serotype. Vanwege de ernst van de gemelde infecties bij deze BTV-3-uitbraak in Nederland is in overleg met de Begeleidingscommissie van de Monitoring Diergezondheid Kleine Herkauwers, met daarin een vertegenwoordiging
van de opdrachtgevers, een aantal schapen uitgebreid pathologisch onderzocht. Deze bevindingen kunnen worden gebruikt om de behandelingsmogelijkheden te bepalen van schapen die met blauwtong zijn geïnfecteerd.
Macroscopische bevindingen
Tot nu toe is sectie verricht op twaalf schapen. Alle schapen hadden oppervlakkige beschadigingen door weefselversterf (erosies en ulceraties) op de lippen, op de tong en in de slijmvliezen van de mondholte, gepaard gaande met mild tot fors oedeem (vochtophoping) en kleine bloedingen. Sommige dieren hadden tevens uitgebreid subcutaan oedeem aan de kop of verspreid over het lichaam. Ook vertoonden alle schapen ernstig longoedeem (vochtophoping in de longen). Meerdere dieren vertoonden ook uitgebreide ulceraties en bloedingen in de penspijlers en bloedingen in de hartspier. Sommige dieren hadden veel vocht in de borstholte of in het hartezakje.
Microscopische bevindingen
Bij vijf van deze twaalf schapen is ook al uitgebreid microscopisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt in de oedemateuze longen sprake van vaatschade in de kleine bloedvaten gekenmerkt door oedeem, microbloedingen en schade aan de alveolaire septa (tussenschotten in de longblaasjes). Deze diffuse (verspreide) schade aan de longblaasjes vormt een zeer ernstige beperking voor de zuurstofuitwisseling. De vaatwandschade is verspreid door het lichaam aanwezig en onderliggend aan de macroscopisch zichtbare ulceraties, bloedingen en oedeem in de mondholte en voormagen. Bij enkele dieren is spierdegeneratie aangetoond in de tong en de penspijlers; dit heeft mogelijk invloed op het slikken en de pensmotiliteit. Secundaire bacteriële infecties van de ulceraties in mondholte en voormagen leiden tot een sterk verhoogd risico op sepsis. Meerdere dieren vertoonden uitgebreide acute tubulaire degeneratie en vaatschade in de nieren. Nader microscopisch onderzoek van de klauwen volgt nog om eventuele vaatschade in de klauwlamellen aan te tonen.
Voorlopige conclusie
Bovenstaande geeft aan dat er bij schapen die zijn geïnfecteerd met BTV-3 sprake is van uitgebreide systemische vaatschade met vochtuittreding, bloedingen en ischemische degeneratie (versterf door verminderde bloedvoorziening met als gevolg zuurstof- en voedingsstoffentekort) en necrose. Vooral mondholte, voormagen, longen en nieren zijn ernstig aangetast, met aanwijzingen voor een duidelijk verhoogd risico op secundaire sepsis. Vanuit het veld worden ook bloedingen gemeld aan de oren en andere plekken, dit is suggestief voor een verhoogde bloedingsneiging (haemorrhagische diathese). Dit is mogelijk in het kader van een verbruikscoagulopathie door de uitgebreide systemische vaatschade. Met deze inzichten zullen we op zeer korte termijn in samenwerking met farmacologen, pathologen en clinici zoeken naar mogelijke behandelingsopties voor deze schapen.
Zieke dieren kunnen alleen symptomatisch worden behandeld, waarbij op dit moment vooral NSAIDs worden toegepast ten behoeve van pijnbestrijding, al dan niet in combinatie met een eenmalige toediening van corticosteroïden en antibioticumtherapie ter preventie van secundaire infecties. Op basis van de pathologische waarnemingen kunnen we ons daarbij een aantal vragen stellen, die we op zeer korte termijn per farmacotherapeutische groep uiteen zullen zetten.
Over de diergezondheidsmonitoringDe monitoring speelde een belangrijke rol bij het vroegtijdig signaleren van het blauwtongvirus. Royal GD houdt zich al sinds 2002 intensief bezig met de monitoring van de diergezondheid in Nederland. Hiervoor werkt GD nauw samen met onder andere de diersectoren, de zuivel, het ministerie van LNV, dierenartsen en veehouders. De monitoring is opgezet om overheid en bedrijfsleven te voorzien van informatie over diergezondheid, -welzijn en voedselveiligheid. Zij hebben dat nodig om tijdig te kunnen ingrijpen bij eventuele problemen en, waar nodig, het beleid bij te stellen. De doelstellingen van de monitoring zijn drieledig:
De hiervoor benodigde informatie verwerft GD actief, bijvoorbeeld in het kader van diergezondheidsprogramma’s zoals voor zwoegerziekte en scrapie, of in het kader van de monitoring op Brucella melitensis of blauwtong. In andere gevallen komen specialisten van GD in actie nadat veehouders of hun dierenartsen GD benaderen met een probleem. Daarnaast levert pathologisch onderzoek op dieren een belangrijke bijdrage. De Begeleidingscommissie Monitoring Diergezondheid Kleine Herkauwers bestaat uit: Heleen Prinsen (LTO, Gezonde Dieren), Niels van Middelkoop (LTO, vakgroep Melkgeitenhouderij), Wil Jansen (Platform Kleinschalige Schapen- en Geitenhouders), Fokko Aldershoff (ministerie van LNV), Marcel Spierenburg (NVWA), Kees Oomen (onafhankelijk voorzitter), Eveline Dijkstra en René van den Brom (beiden GD). |
Tekst: Liesbeth Harkema, Katrien van den Brink & Christian Scherpenzeel (Royal GD) 17 november 2023
Op dinsdag 5 september 2023 werd blauwtong (BT) vastgesteld in Nederland. Enkele dagen later maakte Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) bekend dat zij op basis van whole genome sequencing hadden vastgesteld dat het om serotype 3 (BTV-3; genus Orbivirus, familie Reoviridae) gaat. Dit serotype werd eerder op verschillende plaatsen in de wereld aangetoond. In Europa voor het eerst in oktober 2017 op Sicilië en vervolgens op Sardinië in september 2018. Binnen de EU zijn verder geen meldingen van infecties met BTV-3 bekend. Uitbraken met dit serotype komen in Israël voor sinds 2013. Echter, op basis van nadere typering van het huidige serotype, uitgevoerd door WBVR, lijkt de herkomst niet in Europa te liggen en is niet duidelijk waar de infectie wel vandaan komt. In oktober 2023 is de pathologie van schapen met een BTV-3-infectie beschreven. In dit document wordt de stand van zaken op rundvee bedrijven en het pathologisch beeld van BTV-3 bij runderen beschreven.
Blauwtong is een virusziekte bij herkauwers die door verschillende Culicoides-soorten wordt overgedragen. Rundvee vormt het natuurlijke reservoir van het virus. Klinische verschijnselen doen zich normaalgesproken bij deze diersoort en ook bij de geit niet of in beperkte mate voor. De morbiditeit en mortaliteit bij schapen kan hoog zijn. Blauwtong is niet besmettelijk voor mensen.
Van infecties met BTV-3 zijn vooral beschrijvingen bekend van klinische, epidemiologische en moleculair diagnostische bevindingen. Deze kunnen variëren bij de verschillende uitbraakstammen van hetzelfde serotype. Vanwege de ernst van de gemelde infecties bij deze BTV-3-uitbraak in Nederland wordt er bij sectie op runderen laagdrempelig onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van BTV-3. Deze bevindingen kunnen worden gebruikt om een beter beeld te krijgen van de aanwezigheid van BTV-3 bij runderen en de variaties in ernst in het ziektebeeld.
Klinische bevindingen
De klinische symptomen die bij runderen zijn waargenomen in de huidige BTV-3-uitbraak zijn; koorts, (forse) productiedaling, laesies van de neusspiegel, in de mondholte (figuur 1) en op de uierhuid, neusuitvloeiing, conjunctivitis en speekselvloed. Daarnaast is kreupel- en stramheid gemeld, waarbij rode en gezwollen kroonranden (figuur 2) en verdikkingen van de poten zijn waargenomen. Ook regurgitatie en ontschoening behoren tot de gemelde verschijnselen. Het verloop, de duur van de ziekte, het aantal zieke runderen per bedrijf en de ernst van de verschijnselen bij runderen wisselt sterk. Met name koeien rondom het afkalven kunnen ernstig ziek worden. Als gevolg van ernstige verschijnselen, zoals bijvoorbeeld bij ernstige kreupelheid of ernstig longoedeem, kunnen dieren sterven of in geval van uitzichtloos lijden worden geëuthanaseerd.
Macroscopische bevindingen
Er is op dit moment bij 34 runderen die ter sectie kwamen BTV-3 aangetoond door PCR onderzoek op miltweefsel. Bij 13 van deze 34 runderen werden geen duidelijke BTV geassocieerde weefselafwijkingen aangetoond, bij veel van deze runderen was er sprake van een comorbiditeit zoals bijvoorbeeld baarmoederontsteking, uierontsteking, longontsteking, septicemie, achterste stenose, botulisme en boutvuur. Bij 19 van de 34 runderen waren er macroscopische aanwijzingen voor blauwtong. Bij deze dieren werden vooral erosies en ulceraties (oppervlakkig weefselverval) gezien op de mucocutane overgangen van de liprand en/of neusspiegel; ulceraties en puntbloedingen in de mondholte en pharynx; oedeem (vochtophoping) in de mondslijmvliezen en subcutaan oedeem, puntbloedingen in de trachea, op het hart, de arteria pulmonalis en de aorta en longoedeem. Enkele dieren vertoonden bloedingen in de slokdarmwand, roodheid of ulceratie van de penspijlers, oedeem in de lebmaagwand en oedeem van de uierhuid.
Figuur 1 Ulceratie en erosie van de neussppiegel en in de bek van een rund met BTVUlceratie en erosie van de neussppiegel en in de bek van een rund met BTV--3.3.
Bij twee van de 34 dieren waren er geen duidelijke macroscopische BTV geassocieerde weefselafwijkingen, maar wel microscopische verschijnselen van blauwtong.
Tevens werd bij drie verworpen en/of doodgeboren voldragen kalveren BTV aangetoond in de milt. Eén van deze kalveren vertoonde lokaal enkele kleine blaasjes op het tandvlees, een ander kalf vertoonde enkele bloedingen in de lebmaagwand. Verder werden er geen afwijkingen vastgesteld bij deze kalveren. De placenta was niet beschikbaar voor onderzoek.
Figuur 2 Sterk gezwollen en rode kroonranden bij Sterk gezwollen en rode kroonranden bij een BTVeen BTV--33 geïnfecteerd rund.geïnfecteerd rund.
Microscopische bevindingen
Bij histopathologisch onderzoek vertoonden de aangetaste huid en slijmvliezen van neus- en mondholte oppervlakkige weefselverval, subepitheliale microbloedingen, oedeem, vaatwandschade in de kleine bloedvaatjes (vasculitis en microangiopathie), microvasculaire thrombose en soms milde ontsteking rond de bloedvaatjes. Bij meerdere dieren werd acute spierdegeneratie aangetoond in de slokdarm (8 van 14 onderzochte slokdarmen, figuur 3), penspijler (5/10) en/of acute hartspierdegeneratie (6/17). De spierdegeneratie die bij meerdere dieren in de slokdarm is aangetoond verklaart mogelijk de klinische waarnemingen van slikproblemen en terugloop van ingegeven vloeistof (regurgitatie). Bij enkele dieren was er ook acute spierdegeneratie in de tong, skeletspieren en de aorta. Bij enkele dieren was er milde vaatschade in de kleine bloedvaten in de nieren. Op basis van de klinische verschijnselen, en naar analogie van de bevindingen bij schapen, valt te verwachten dat bij sommige dieren klauwbevangenheid onderdeel is van het ziektebeeld. Van een aantal dieren zal de klauw nog nader microscopisch onderzocht worden.
Figuur 3 Microscopie slokdarm van een BTV-3 geïnfecteerd rund. Links: Doorsnede van de slokdarmwand met vaatwandschade en thrombose (pijlen). Het omkaderde deel is rechts uitvergroot: Vaatwandschade en thrombose (pijlen), oedeem (#) en spierdegeneratie (*)
Voorlopige conclusie
Er wordt een variabel beeld in kliniek waargenomen bij runderen en ook de ernst varieert per bedrijf. Het beeld bij aangedane diersoorten lijkt heftiger dan tijdens de BTV-8-uitbraak in 2006-2008. Omdat er nog veel onbekend is over BTV-3 is het van belang dat nieuwe verschijnselen snel gemeld, onderzocht en gedeeld worden. Een betere kennis over de ernst en aard van de weefselaantasting door BTV-3 kan clinici ondersteunen in hun besluitvorming en plan van aanpak. Op basis van de huidige pathologische bevindingen zijn er aanwijzingen voor verticale overdracht van BTV-3, er werd bij drie doodgeboren/verworpen voldragen kalveren BTV aangetoond in de milt. Tijdens de vorige blauwtong uitbraak (BTV-8) werden aangeboren (hersen)afwijkingen bij met name kalveren waargenomen. Of dat ook bij BTV-3 te verwachten is, is op dit moment onbekend. Deze bevinding benadrukt het belang om alert te zijn op verschijnselen van aangeboren afwijkingen die kunnen ontstaan ten gevolge van een tijdens de dracht doorgemaakte infectie met BTV-3.
Over de diergezondheidsmonitoring
De monitoring speelde een belangrijke rol bij het vroegtijdig signaleren van het blauwtongvirus. Royal GD houdt zich al sinds 2002 intensief bezig met de monitoring van de diergezondheid in Nederland. Hiervoor werkt GD nauw samen met onder andere de diersectoren, de zuivel, het ministerie van LNV, dierenartsen en veehouders. De monitoring is opgezet om overheid en bedrijfsleven te voorzien van informatie over diergezondheid, -welzijn en voedselveiligheid. Zij hebben dat nodig om tijdig te kunnen ingrijpen bij eventuele problemen en, waar nodig, het beleid bij te stellen. De doelstellingen van de monitoring zijn drieledig:
- het opsporen van uitbraken van bekende aandoeningen die normaal niet in Nederland voorkomen (zoals blauwtong);
- het opsporen van nog onbekende aandoeningen;
- zicht houden op trends en ontwikkelingen die relevant zijn voor diergezondheid in Nederland.
De hiervoor benodigde informatie verwerft GD actief, bijvoorbeeld in het kader van diergezondheidsprogramma’s, zoals bijvoorbeeld IBR-vrij certificering, het paratuberculose programma en het salmonella programma. In andere gevallen komen specialisten van GD in actie nadat veehouders of hun dierenartsen GD benaderen met een probleem. Daarnaast levert pathologisch onderzoek op dieren een belangrijke bijdrage.
De Begeleidingscommissie Monitoring Diergezondheid Rund bestaat uit: Heleen Prinsen (LTO, Gezonde Dieren), Mona van Spijk (NZO), Caroline Huetink (ZuivelNL), Fokko Aldershoff (ministerie van LNV), Marcel Spierenburg (NVWA), Kees Oomen (onafhankelijk voorzitter), Judith de Jong (GD), Yannique Jacobs (GD), Gerdien van Schaik (GD) en Christian Scherpenzeel (GD)
Auteurs: Liesbeth Harkema (GD), Mark van der Heijden (ULP), Astrid Spierenburg (fD), Eveline Dijkstra (GD), Inge van Geijlswijk (fD) en René van den Brom (GD)
Oktober 2023
GD heeft in opdracht van de Begeleidingscommissie Monitoring Diergezondheid Kleine Herkauwers de pathologische bevindingen bij schapen met een BTV-3-infectie beschreven. Met experts van verschillende disciplines is een afwegingskader opgesteld voor de behandeling van schapen die zijn geïnfecteerd met BTV-3, op basis van de pathologische gegevens, klinische informatie uit het veld en wetenschappelijke kennis.
Corticosteroïden
Bij systemische vasculitis en diffuse alveolaire schade komen talrijke pro-inflammatoire mediatoren vrij die de initiële viraal geïnduceerde weefselschade versterken. Corticosteroïden onderdrukken deze pro-inflammatoire status en vormen een belangrijk onderdeel van behandeling van humane patiënten met vergelijkbare, acute longschade (ARDS). Patiënten met ARDS worden meerdere dagen behandeld met corticosteroïden. Echter, schapen die zijn geïnfecteerd met BTV-3 krijgen tot nu toe meestal een eenmalige toediening bij de eerste ziekteverschijnselen. Ernstige benauwdheid lijkt zich vooral na enkele dagen te manifesteren en bij pathologisch onderzoek is dan sprake van acute longschade. Net als bij patiënten met ARDS kan langduriger toediening van corticosteroïden deze longschade mogelijk beperken. Over de ideale dosering en frequentie van toediening bestaat nog onduidelijkheid. Een initiële behandeling met hoog gedoseerde en kortwerkende dexamethasondinatriumfosfaat is het meest voor de hand liggend en indien opportuun kan een behandeling met langwerkend dexamethasonisonicotinaat worden ingesteld.
NSAID (non-steroidal anti-inflammatory drugs)
NSAIDs worden toegepast als pijnstiller en onstekingsremmer en BTV-3-geïnfecteerde schapen krijgen het toegediend om pijn te verminderen en het dierenwelzijn te verbeteren. De gevonden acute tubulaire nierdegeneratie werpt hier een ander licht op. De meeste NSAIDs zijn potentieel nefrotoxisch, vooral bij toediening aan dieren met verschijnselen van uitdroging, hypovolemie/hypotensie of een reeds verminderde nierfunctie. Toepassing van NSAIDs beïnvloedt het compensatiemechanisme van de nier, wat in dergelijke situaties wordt ingeschakeld om de nierperfusie in stand te houden.
Bij schapen die zijn geïnfecteerd met BTV-3 is vaak sprake van een toegenomen risico op uitdroging en/of hypovolemie door een verminderde voer- en wateropname en vaatlekkage, waardoor de toepassing van NSAIDs een extra risico vormt op nierschade. Het is onduidelijk of de waargenomen nierschade wordt veroorzaakt door de virale infectie, hypovolemie/ischemie, of een combinatie van factoren en wat de invloed van NSAIDs hierop is. In de acute fase van de infectie kan een eenmalige toediening van NSAIDs wenselijk zijn. Bij dieren met verschijnselen van dehydratie of een chronischer ziektebeeld is voorzichtigheid geboden. Monitoring van de nierfunctie aan de hand van bloed- en eventueel urineonderzoek kan helpen in de afweging om een behandeling te vervolgen of te beëindigen. Bepaling van ureum en creatinine geven een indruk van de nierfunctie. Omdat pijnbestrijding desondanks in de meeste gevallen nodig is, is paracetamol (acetaminophen) een veiliger alternatief voor NSAIDs. Paracetamol werkt pijnstillend en koortsverlagend en is niet nefrotoxisch, maar heeft geen anti-inflammatoir effect. Op basis van de literatuur kan een orale toediening van paracetamol in de dosering van drie maal daags 10-20mg/kg worden overwogen, wat neerkomt op een dosering van drie maal daags twee tabletten van 500 mg voor een schaap van 50 kg.
Sommige NSAIDs, met name acetylsalicylzuur (aspirine), hebben bij meerdere diersoorten thrombocytenaggregatie-remming als neveneffect. Dit effect zou potentieel wenselijk zijn omdat bij enkele BTV-3 geïnfecteerde schapen een verhoogde bloedingsneiging werd vastgesteld. Echter blijkt uit onderzoek dat dit effect niet optreedt bij het schaap na toepassing van aspirine. Opioïden zoals butorfanol zijn vanwege de korte halfwaardetijd praktisch niet toepasbaar en overige pijnstillers zijn niet opgenomen in VO 37/2010 en hebben geen MRL-bepaling.
Antibiotica
Door ulceraties in onder andere mondholte en voormagen ontstaan intredepoorten voor infecties van zowel opportunistische bacteriën, als facultatief pathogene orofaryngeale flora en pensflora. Bovendien is ook het beschadigde longweefsel extra gevoelig voor secundaire infecties. Meldingen van (secundaire) purulente gewrichtsontsteking bij BTV-3-geïnfecteerde schapen die de acute fase hebben overleefd bevestigen dit beeld. Hoewel nog niet duidelijk is welke bacteriën in de regel verantwoordelijk zijn voor deze ontstekingen, lijken met de huidige kennis procaïne benzylpenicilline en oxytetracycline middelen van eerste keus. Het is hierbij belangrijk om potentieel nefrotoxische antibiotica (aminoglycosiden) te vermijden.
Hoewel behandeling met antibiotica gegrond kan zijn om de secundaire infecties te voorkomen, dient rekening te worden gehouden met verantwoord en gepaste terughoudendheid van antibioticagebruik. Het is onduidelijk of, wanneer en onder welke omstandigheden bacteriële infecties ontstaan gedurende het ziekteverloop en welke agentia daarbij betrokken zijn. Dit maakt timing van de te starten therapie en de keuze voor het type antibioticum maatwerk.
Diuretica
Hoewel bij schapen met ernstig longoedeem vochtafdrijvende therapie met furosemide een overweging is, dient rekening te worden gehouden met een potentieel negatief effect bij dieren die zijn uitgedroogd. Gebruik van diuretica kan leiden tot hypovolemie. De in de praktijk gehanteerde poeders bevatten een vaste combinatie van een thiazidediureticum met een corticosteroïde. Naast dat er weinig ervaring is met thiazidediuretica bij schapen is, ook door de vaste combinatie met een oraal corticosteroïde, niet goed voorspelbaar wat het effect zal zijn en dit heeft daarom niet de voorkeur. In geval van ernstige benauwdheid door longoedeem kan parenteraal (intraveneus) gebruik van furosemide worden overwogen.
Antihistaminica
De rol van antihistaminica als therapeuticum bij blauwtong is onduidelijk. Histamine komt vooral vrij door geactiveerde mastcellen en in mindere mate door basofielen en bloedplaatjes. Mastcellen kunnen door bepaalde virussen worden geactiveerd, maar het is onbekend of blauwtongvirus dit ook doet. Op basis van pathologisch onderzoek bestaan geen duidelijke aanwijzingen voor een toegenomen aantal mastcellen in de weefsels, maar op systemisch niveau zou histamine vrij kunnen komen in het kader van een cytokinestorm. Histamine veroorzaakt vasodilatatie, verhoogde vaatpermeabiliteit en activeert het endotheel en zou daarom de verschijnselen van de al aanwezige vaatschade mogelijk kunnen versterken.
Antivirale middelen
Behandeling met antivirale middelen is voor diergeneeskundig gebruik beperkt tot niet beschikbaar en bovendien is de effectiviteit van deze middelen vaak beperkt gebleken.
Onaanvaardbaar lijden
Ten slotte lijkt euthanasie voor sommige dieren de betere keuze. Dieren met ernstige longschade lijden aanzienlijk en de vraag is of deze dieren volledig zullen herstellen. Daarnaast treedt bij enkele dieren ernstige uitgebreide inwendige schade op in het maagdarmkanaal en de nieren. Uit de eerste observaties van herstelde schapen blijkt dat er na het acute ziektebeeld onder andere problemen ontstaan aan de klauwen (ontschoening) en gewrichten (purulente arthritis); ook wordt algehele zwakte ten gevolge van spiernecrose klinisch gezien. Het is aannemelijk dat het lange tijd zal vergen voordat dieren die ernstig ziek zijn geweest weer in conditie komen. Op basis van de tot op heden verzamelde klinische en pathologische gegevens wordt getracht prognostische indicatoren in kaart brengen en daarmee handvatten bieden voor het vaststellen van het ‘humane’ eindpunt om onaanvaardbaar lijden te voorkomen.
Dit artikel is tot stand gekomen in samenwerking met Universitaire Landbouwhuisdieren Praktijk (ULP) en de faculteit Diergeneeskunde (fD) van de Universiteit Utrecht.