Zoomfunctie

Moeite met het lezen van de tekst? Vrijwel alle populaire browsers geven u controle over hoe groot websites worden weergegeven.

  • Windows
    Mac OS
  • Zoom in
  • Zoom uit
  • Zoom 100%
  • Muiswiel op / neer

Het blauwtongvirus komt voornamelijk voor bij schapen en runderen, maar ook andere herkauwers kunnen besmet worden. De besmettingen komen door de beet van knutten die besmet zijn met het virus. Er zijn verschillende serotypen van deze ziekte. De ziekteverschijnselen zijn wisselend, van symptoomloos tot zeer ernstig.

In dit dossier vind je alles wat je moet weten over blauwtong, van de symptomen tot de behandeling en de laatste updates. 


Nieuws en updates over blauwtong

Onderzoek en wetenschappelijke publicaties

Auteurs: Anouk Veldhuis, Inge Santman-Berends, Nannet Fabri, Jet Mars, Katrien van de Brink, Eveline Dijkstra, Carlijn ter Bogt-Kappert, René van den Brom.

Juli, 2024

Het tijdig opstallen van schapen kan helpen besmettingen met blauwtong type 3 (BTV-3) te voorkomen. Bedrijven die de schapen vroeg in het voorjaar van 2023 geschoren hebben zijn minder vaak besmet met BTV, en hebben minder besmette dieren dan bedrijven die later in de lente of zomer hun schapen geschoren hebben. 

Op 5 september vorig jaar werd blauwtong type 3 (BTV-3) voor het eerst vastgesteld in Nederland. Sinds de eerste melding is het aantal besmettingen in hoog tempo opgelopen en zijn klinische verschijnselen, indicatief voor BTV-3, gezien op duizenden schapen- en rundveebedrijven en bij enkele tientallen geitenbedrijven. In dit project is een inschatting gemaakt van het percentage ongevaccineerde schapen dat tussen september en eind december 2023 tegen blauwtong serotype 3 heeft ontwikkeld. Daarmee zijn zij waarschijnlijk beschermd tegen nieuwe BTV-3 infecties in 2024. Tevens is op basis van een afgenomen enquête en de bevindingen uit het serologisch onderzoek een inschatting gemaakt van het effect van beschermende maatregelen.

Voor dit onderzoek zijn schapenbedrijven benaderd die dit jaar monsters in dienden te sturen voor de ‘Brucella melitensis monitoring’. Bedrijven die in de afgelopen jaren tegen blauwtong hebben gevaccineerd, zijn buiten beschouwing gelaten. Uiteindelijk zijn 4.947 schapen afkomstig van 387 schapenbedrijven onderzocht op antistoffen tegen BTV-3. Op 47% van de onderzochte schapenbedrijven werd bij tenminste één schaap antistoffen indicatief voor een BTV-3 infectie in 2023 aangetoond. Op deze bedrijven had gemiddeld 23% van de 13 onderzochte schapen antistoffen tegen BTV. 

Door middel van twee analyses is onderzocht of managementmaatregelen geassocieerd waren met:

  1. de aanwezigheid van BTV antistoffen op bedrijfsniveau (besmet ja/nee)
  2. het percentage schapen met BTV antistoffen in de steekproef , op bedrijven met seropositieve dieren

Managementfactoren geassocieerd met wel of geen antistoffen aangetoond per schapenbedrijf na afloop van 2023

Factoren geassocieerd met het wel/geen antistoffen aangetoond per schapenbedrijf waren:

  • Opstallen: Bedrijven waar uit voorzorg de schapen zijn opgestald bleken minder vaak besmet met BTV-3 dan bedrijven waar de schapen niet zijn opgestald, of bedrijven waar schapen zijn opgestald nadat er al symptomen van BTV-3 in de koppel waren.
  • Scheren: Bedrijven waar in januari-maart 2023 de schapen geschoren zijn, bleken minder vaak besmet met BTV-3 dan bedrijven waar de schapen in april-juni 2023 geschoren zijn.

Naast bovenstaande factoren werd een associatie gezien met de locatie van het bedrijf; bedrijven in het zuiden van het land waren significant minder vaak besmet met BTV-3. Het aanvoeren van schapen, de herkomst van aangevoerde schapen, de grootte van het bedrijf en het gebruik van insecticiden waren niet geassocieerd met de aanwezigheid van antistoffen bij schapen op bedrijven. Ook was er geen associatie met ventilatie (natuurlijke ventilatie of met ventilatoren) als voorzorgsmaatregel. 

Managementfactoren geassocieerd met het percentage schapen met BTV antistoffen per bedrijf na 2023 op besmette bedrijven

In deze analyse werd onderzocht of er associaties waren tussen managementfactoren en het percentage besmette schapen per bedrijf op bedrijven met BTV antistoffen. Hieruit bleek:

  • Scheren: Op besmette bedrijven waar houders vroeg in 2023 de schapen geschoren hebben (jan. t/m maart), was er een lager percentage schapen met antistoffen dan op besmette bedrijven waar schapen in de zomer 2023 geschoren zijn.

Andere factoren die geassocieerd waren met het percentage schapen met antistoffen op besmette bedrijven waren de bedrijfsgrootte (bedrijven met meer dan 99 schapen hadden een lagere prevalentie) en de locatie van het onderzochte bedrijf. In het zuiden van het land werden er minder schapen met antistoffen per bedrijf gevonden dan in andere delen van het land. Het aanvoeren van schapen, de herkomst van aangevoerde schapen, en het gebruik van insecticiden waren niet of nauwelijks geassocieerd met het aantal schapen met antistoffen op besmette bedrijven. Ook was er geen associatie tussen het opstalmoment en ventilatie (natuurlijke ventilatie of met ventilatoren) en de besmettingsgraad op schapenbedrijven met antistoffen.

Conclusie 

Het aan het eind van de winter / vroeg in het voorjaar scheren van schapen bleek in 2023 geassocieerd met een lagere kans op infectie met BTV-3 en, indien besmet, een lagere percentage schapen met antistoffen binnen besmette schapenbedrijven. Vermoedelijk komt dit omdat de schapen die vroeg zijn geschoren tijdens het knuttenseizoen meer wol hadden, waardoor de knutten minder makkelijk konden steken. Daarnaast bleek opstallen een effectieve voorzorgsmaatregel om de kans op infectie te verlagen. Aanvoer van schapen, ventilatie en gebruik van insecticiden bleek niet geassocieerd met zowel het besmet raken met BTV-3 als met het percentage schapen met antistoffen binnen besmette bedrijven.

Omdat veel van de in 2023 besmet geraakte schapen bezweken zijn aan het virus, kan een laag percentage schapen met BTV antistoffen in een koppel een vertekend beeld van de besmettingsgraad geven. Om hiervoor te corrigeren is het percentage besmette schapen aangevuld met het percentage gestorven schapen per bedrijf tussen september en december 2023. 

Auteurs: Inge Santman-Berends, Anouk Veldhuis, Jet Mars, Katrien van de Brink, Eveline Dijkstra, Carlijn ter Bogt-Kappert, René van den Brom

Juli 2024

Het opstallen van runderen in stallen met een open front/ zijwand met ruime opening en indien mogelijk additionele ventilatie kan helpen besmettingen met blauwtong serotype 3 te voorkomen of verspreiding van het virus binnen het bedrijf tegen te gaan.

Op 5 september vorig jaar werd blauwtongvirus serotype 3 (BTV-3) voor het eerst vastgesteld in Nederland. Sinds de eerste melding is het aantal besmettingen in hoog tempo opgelopen en zijn klinische verschijnselen indicatief voor BTV-3 gezien op duizenden schapen- en rundveebedrijven en bij enkele tientallen geitenbedrijven. In dit project is een inschatting gemaakt van het percentage ongevaccineerde runderen dat tussen september en eind december 2023, antistoffen tegen BTV heeft ontwikkeld en daarmee waarschijnlijk beschermd zijn tegen nieuwe BTV-3 infecties in 2024. Tevens is op basis van een afgenomen enquête en de bevindingen uit het serologisch onderzoek een inschatting gemaakt van het effect van beschermende maatregelen.

Voor dit onderzoek waren tankmelkgegevens beschikbaar van nagenoeg alle melkveebedrijven in Nederland. Gegevens van bedrijven die tussen 2019 en begin 2024 tegen blauwtong hebben gevaccineerd, zijn uit de data verwijderd en werden niet meegenomen in dit onderzoek. Op basis van het semi-kwantitatieve tankmelkonderzoek werden antistoffen gevonden op 64% van de melkveebedrijven. Per bedrijf werd een inschatting gemaakt van de binnenbedrijfsprevalentie. Op bedrijven met een positief tankmelkresultaat, werd geschat dat gemiddeld 36% van de koeien antistoffen tegen BTV-3 hadden. 

In totaal was van 5.253 melkveebedrijven zowel een tankmelkresultaat als een ingevulde enquête beschikbaar. Middels twee analyses is onderzocht of en welke managementmaatregelen geassocieerd waren met:

  1. de aanwezigheid van wel/geen antistoffen in de tankmelk, en
  2. het geschatte percentage runderen met BTV antistoffen (meer of minder dan 50%) in het koppel, op bedrijven met antistoffen in de tankmelk. 

Managementfactoren geassocieerd met wel of geen antistoffen in de tankmelk in het voorjaar van 2024

Factoren geassocieerd met het hebben van wel/geen antistoffen in de tankmelk waren:

  • Dieren op stal houden: melkveehouders die hun dieren op stal houden hadden minder vaak antistoffen dan houders van melkveebedrijven die hun dieren weidden. Hoe meer weidegang hoe groter de kans op besmetting.
  • Veel luchtverplaatsing in de stal: bij melkveebedrijven met een open front of ruime zij-inlaat (>30cm verticaal) werd minder vaak antistoffen aangetoond dan op bedrijven zonder of met een kleine luchtinlaat. Ook op bedrijven waar de ventilatoren altijd aan stonden tijdens het opstallen van de dieren  werden minder vaak runderen met antistoffen gevonden.
  • Aanvoer van runderen uit een regio met veel besmettingen bij runderen/schapen: er werden vaker antistoffen aangetoond bij runderen van melkveebedrijven die tussen september 2023 en december 2023 runderen hadden aangevoerd vanuit de regio met veel besmettingen (ook wel aangeduid als het kerngebied) ten opzichte van bedrijven zonder aanvoer.

Naast bovenstaande factoren bleek de aanwezigheid van schapen op het bedrijf die verschijnselen van blauwtong hadden vertoond geassocieerd met de kans dat antistoffen in de tankmelk werden aangetoond. Dit is zoals verwacht, aangezien knutten zowel schapen als koeien bijten; als beide groepen dieren op het bedrijf aanwezig zijn, zullen ze vaak beide wel óf beide niet besmet raken. Daarnaast werd een associatie gezien met de locatie van het bedrijf; in het zuiden van het land werden significant minder vaak antistoffen gevonden.

De factoren “het open of dichthouden van de staldeur, windbreekgaas, het aantal aangevoerde runderen, bedrijfsgrootte en het gebruik van insecticiden” waren niet geassocieerd met de aanwezigheid van antistoffen in de tankmelk.

Managementfactoren geassocieerd met een hoog of laag percentage antistoffen (besmettingsgraad) in de tankmelk op melkveebedrijven in het voorjaar van 2024 

In deze analyse werd onderzocht of factoren geassocieerd waren met een hoog (>50%) of laag (<50%) percentage melkkoeien met antistoffen binnen het bedrijf. Deze analyse richtte zich uitsluitend bedrijven waar antistoffen in de tankmelk gevonden waren. Bedrijven zonder antistoffen zijn hier buiten beschouwing gelaten. 

Geassocieerde beschermende factoren waren:

  • Dieren op stal houden: Op melkveebedrijven waar de runderen op stal gehouden waren, werd vaker een laag percentage dieren met antistoffen gezien dan op melkveebedrijven waar de dieren werden geweid. Hoe meer weidegang hoe groter het risico op een hoog percentage koeien met antistoffen.
  • Veel luchtverplaatsing in de stal: bij melkveebedrijven met een open front of ruime zij-inlaat (>30cm verticaal) werd vaker een laag percentage koeien met antistoffen gevonden dan bij bedrijven waar de stal geen of een kleine luchtinlaat had. Toepassing van windbreekgaas in combinatie met een grote stalopening/ open front was extra beschermend. Wederom was het altijd aan hebben van de ventilatoren wanneer de runderen op stal stonden geassocieerd met een hogere kans op een lager percentage runderen met antistoffen. 

Andere factoren die geassocieerd waren met het percentage runderen met antistoffen in tankmelk, waren de bedrijfsgrootte (hoe groter het bedrijf hoe vaker het behoorde tot de groep bedrijven met een lage prevalentie) en de locatie van het onderzochte bedrijf. Bij melkveebedrijven in het zuiden van het land werd significant vaker een laag percentage melkkoeien met antistoffen gevonden. De aanwezigheid van schapen die verschijnselen van blauwtong hadden vertoond, was geassocieerd met een hogere kans op een hoog percentage melkkoeien met antistoffen. Bij een zwaardere besmetting van het bedrijf met BTV-3 is het nog waarschijnlijker dat beide diergroepen op het bedrijf zijn geraakt. 

Het open of dichthouden van de staldeur, het aantal aangevoerde runderen, de herkomst van aangevoerde runderen en het gebruik van insecticiden waren niet geassocieerd met de besmettingsgraad.

Conclusie

Het opstallen van runderen, in stallen met een open front/ zijwand met ruime opening en ventilatoren, bleek geassocieerd met een lagere kans op infectie met BTV en, indien besmet, een lager percentage van melkkoeien met BTV antistoffen binnen het bedrijf. Daarnaast was aanvoer van rundvee vanuit de regio met veel BTV besmettingen een risicofactor voor aanwezigheid van antistoffen in de tankmelk. Gebruik van insecticiden bleek niet geassocieerd met het besmet raken met BTV noch met de besmettingsgraad van BTV binnen besmetten bedrijven.

Auteurs: Henriëtte Brouwer, Inge Santman-Berends, Katrien van den Brink en Gerdien van Schaik

Juni 2024

Op 5 september 2023 werd een uitbraak van blauwtong serotype 3 bevestigd in Nederland. In december hadden ongeveer 2.000 rundveebedrijven klinische verschijnselen als gevolg van BTV-3 gemeld bij de NVWA. Hierbij werd melding gemaakt van ernstige klinische verschijnselen, een sterke productiedaling en een verhoogde sterfte. Eind 2023 is, in opdracht van de Begeleidingscommissie van de Monitoring Diergezondheid Rund, een eerste beschrijvende analyse van de impact op melkproductie en sterfte op rundveebedrijven uitgevoerd (Santman-Berends et al., 2024). In dit onderzoek zijn in het kader van de diergezondheidsmonitor rund, verdere verdiepende analyses uitgevoerd met als doel om de totale impact van de BTV-3-uitbraak in 2023 op de gezondheid van rundvee te kwantificeren.

Beschikbare data

Voor dit verdiepende onderzoek waren geanonimiseerde routinematig verzamelde gegevens beschikbaar van >95 procent van de Nederlandse rundveebedrijven tussen 1 januari 2020 en 31 december 2023. De associatie tussen BTV-3 en rundveegezondheid is vervolgens afzonderlijk geëvalueerd voor vijf typen rundveebedrijven:

  1. melkveebedrijven;
  2. jongveeopfokbedrijven;
  3. zoogkoebedrijven;
  4. vleesveebedrijven (excl. vleeskalverbedrijven);
  5. kleinschalige rundveebedrijven.

In de analyses zijn de associaties van BTV-3 en de kengetallen steeds gecorrigeerd voor andere mogelijke verklarende variabelen zoals bijvoorbeeld bedrijfsgrootte en ligging en voor herhaalde waarnemingen per bedrijf in de tijd.

Belangrijkste resultaten

Op zowel melkvee- als niet-melkleverende bedrijven was sprake van verhoogde sterfte op BTV-3 geïnfecteerde bedrijven. Op melkveebedrijven was met name de sterfte van runderen >1 jaar verhoogd (1,78x hoger), dit was ook zichtbaar bij de sterfte van runderen in de opstart van de lactatie (1,93x hoger). Tevens was een effect van de BTV-3-infectie op de sterfte bij de niet-geoormerkte kalveren waarneembaar (1,17x hoger). Het percentage vroeggeboren kalveren was 1,39 keer hoger op geïnfecteerde melkveebedrijven dan op niet-geïnfecteerde melkveebedrijven.

Bij de niet-melkleverende bedrijven viel op dat de sterfte op vleesveebedrijven het hoogste was (2.86x hoger). Maar ook op zoogkoebedrijven, jongveeopfokbedrijven en kleinschalige rundveebedrijven is verhoogde sterfte waargenomen.

Daarnaast werd een groot effect gezien op melkproductie. Gemiddeld werd gedurende meerdere weken 1,15 kilogram melk per koe per dag minder geleverd op BTV-3 geïnfecteerde melkveebedrijven. Voor een gemiddeld melkveebedrijf met 110 melkkoeien dat op 1 oktober 2023 melding had gemaakt van kliniek geassocieerd met BTV-3 betekent dit een totaal verlies van ruim 10.000 kilogram melk in de periode tot en met eind december 2023. Ook hadden geïnfecteerde melkveebedrijven een verslechterde uiergezondheid; er was sprake van een verhoogd tankmelkcelgetal (+3.700 cellen/ml) en meer nieuwe hoogcelgetal koeien (+0,43 procent).

De BTV-3 besmette melkveebedrijven hadden geen afwijkend beeld voor stofwisseling en antibioticagebruik ten opzichte van de melkveebedrijven in de BTV-3-vrije periode/gebieden. Op zowel zoogkoe-, vleesvee-, jongveeopfokbedrijven en kleinschalige rundveebedrijven was wel een verhoging waargenomen in het antibioticagebruik. Het hoogste gebruik werd gezien op vleesveebedrijven (3,08x zo hoog).

Conclusie

BTV-3 heeft grote impact gehad op de sterfte en melkproductie van runderen. Er werd tevens een hoger percentage vroeggeboortes en een hogere sterfte van niet-geoormerkte kalveren aangetoond. Dit zou kunnen komen door de geboorte van verzwakte kalveren als resultaat van een BTV-3-infectie van de moederdieren of door meer problemen rondom het afkalven. In deze analyses niet mogelijk om naar het effect van BTV-3 op klauwgezondheid te kijken. Pas in 2024 zal blijken in welke mate BTV-3 invloed heeft op de verdere vruchtbaarheid. Het is nog niet bekend wat de langere termijn effecten van BTV-3 zullen zijn op bijvoorbeeld de melkproductie en uiergezondheid. De gevonden resultaten onderstrepen het belang van vaccinatie om verdere schade door BTV-3 infecties te voorkomen.

Auteurs: Inge Santman-Berends, Katrien van den Brink, Jet Mars, Anouk Veldhuis en Carlijn ter Bogt-Kappert

7 juni 2024

Royal GD heeft een prevalentiestudie uitgevoerd om een beeld te krijgen van het aantal rundveebedrijven dat in het afgelopen najaar besmet is geraakt met blauwtongvirus serotype 3 (BTV-3). Ruim de helft van de Nederlandse melkveebedrijven is reeds in contact gekomen met het BTV-3-virus. Echter, op veel van de bedrijven is het percentage runderen met antistoffen nog beperkt. Dit resulteert er in dat na afloop van het BTV-3-uitbraakseizoen in 2023, 20 procent van de volwassen runderen antistoffen heeft en daarmee de overgrote meerderheid (80 procent) nog niet. Daarbij ligt het percentage kalveren en jongvee met antistoffen mogelijk nog lager aangezien zij mogelijk minder buiten zijn geweest in het najaar van 2023 en daarmee minder met het virus in aanraking zijn gekomen. De resultaten onderschrijven het grote belang van het toepassen van vaccinatie richting het nieuwe vectorseizoen in 2024.

Op 5 september werd blauwtong serotype 3 (BTV-3) voor het eerst vastgesteld in Nederland. Sinds de eerste melding is het aantal besmettingen in hoog tempo opgelopen en zijn verschijnselen van kliniek indicatief voor BTV-3 gemeld bij duizenden schapen- en rundveebedrijven en bij enkele tientallen geitenbedrijven. Voor een goede inschatting van het risico op nieuwe infecties in 2024 is een inschatting gemaakt van het percentage niet tegen BTV gevaccineerde runderen dat na 2023 antistoffen heeft tegen blauwtong en daarmee waarschijnlijk beschermd zijn tegen nieuwe BTV-3-infecties in 2024.

Voor dit onderzoek waren gegevens beschikbaar van nagenoeg alle melkveebedrijven in Nederland. Tankmelkresultaten van bedrijven die tussen 2019 en begin 2024 tegen blauwtong hebben gevaccineerd, zijn uit de data verwijderd omdat deze antistoffen in de tankmelktest niet onderscheiden kunnen worden van antistoffen als gevolg van een BTV-3-besmetting. Op basis van een semi-kwantitatieve tankmelktest is een inschatting gemaakt van het percentage melkkoeien dat antistoffen had per bedrijf waarbij bedrijven in een van vijf categorieën konden vallen: geen antistoffen aangetoond (geschatte prevalentie 0 procent), weinig antistoffen aangetoond (geschatte prevalentie 12,5 procent), antistoffen aangetoond (geschatte prevalentie 37,5 procent), veel antistoffen aangetoond (geschatte prevalentie 62,5 procent) en zeer veel antistoffen aangetoond (geschatte prevalentie 87,5 procent). Uiteindelijk zijn tankmelkresultaten beschikbaar van meer dan 95 procent van de Nederlandse melkveebedrijven. De resultaten zijn weergegeven voor heel Nederland en voor elk van de twintig verschillende regio’s waarin Nederland verdeeld is op basis van het dierziekten draaiboek.

Percentage rundveebedrijven met antistoffen tegen BTV-3 (bedrijfsprevalentie)

In 64 procent van de onderzochte tankmelkmonsters werden antistoffen tegen blauwtong aangetoond. In het kerngebied van de BTV-3-uitbraak (midden van het land), werden in nagenoeg alle tankmelkmonsters antistoffen aangetoond. In de zuidelijke regio’s die gelegen zijn in de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg was het percentage melkveebedrijven met antistoffen het laagst (figuur I).

Percentage runderen met BTV-3-antistoffen in besmette bedrijven (binnen-bedrijfsprevalentie)

Op bedrijven waar antistoffen werden aangetoond werd een gemiddelde binnen-bedrijfsprevalentie geschat van 36 procent (figuur II). Ook hier was zichtbaar dat de binnen-bedrijfsprevalentie het hoogst was in het kerngebied en het laagst in het zuiden van Nederland (figuur II).

 

 

 

Percentage runderen met BTV-3-antistoffen in Nederlands (dierprevalentie)

Na het BTV-3 uitbraak seizoen in 2023, wordt geschat dat gemiddeld 23 procent van al het rundvee in Nederland antistoffen heeft tegen BTV-3. Het percentage dieren met antistoffen laat veel variatie zien tussen de twintig regio’s. Zo wordt geschat dat in het zuiden van Nederland nog maar zeer weinig dieren met antistoffen aanwezig zijn, terwijl in het kerngebied geschat wordt dat meer dan 40 procent van de runderen antistoffen heeft (figuur III).

Conclusie

Uit deze studie blijkt dat ondanks dat veel melkveebedrijven al in aanraking zijn gekomen met BTV-3, het percentage runderen met antistoffen, dat in 2024 beschermd zal zijn tegen BTV-3 nog beperkt is. Daarmee onderschrijft dit onderzoek het belang van het toepassen van vaccinatie om besmettingen en daarmee samenhangende schade voor de rundveegezondheid in Nederland in 2024 te voorkomen.

Auteurs: Anouk Veldhuis, Inge Santman-Berends, René van den Brom, Eveline Dijkstra, Jet Mars en Carlijn ter Bogt-Kappert

7 juni 2024

Uit onderzoek van Royal GD naar de aanwezigheid van antistoffen tegen BTV op schapenbedrijven, bleek dat in bijna de helft van de onderzochte schapenbedrijven in Nederland antistoffen tegen BTV werden aangetoond. Op schapenbedrijven waar BTV-3 in 2023 is vastgesteld, werden antistoffen tegen BTV aangetoond in gemiddeld 23 procent van de onderzochte schapen. Uit dit onderzoek blijkt dat na afloop van het BTV-3-uitbraakseizoen in 2023, van alle bijna vijfduizend onderzochte schapen, slechts 10 procent antistoffen heeft. De resultaten onderschrijven daarmee het grote belang van het toepassen van vaccinatie om besmettingen in het nieuwe vectorseizoen in 2024 te voorkomen.

Op 5 september werd blauwtong serotype 3 (BTV-3) voor het eerst vastgesteld in Nederland. Sinds de eerste melding is het aantal besmettingen in het najaar van 2023 in hoog tempo opgelopen en zijn verschijnselen van kliniek indicatief voor BTV-3 gemeld bij duizenden schapen- en rundveebedrijven en bij enkele tientallen geitenbedrijven. Voor een goede inschatting van het risico op nieuwe infecties in 2024 is een inschatting gemaakt van het percentage niet tegen BTV gevaccineerde schapen dat na 2023 antistoffen heeft tegen blauwtong en daarmee waarschijnlijk beschermd zijn tegen nieuwe BTV-3-infecties in 2024.

Voor dit onderzoek zijn schapenbedrijven benaderd die dit jaar tevens monsters in dienden te sturen voor de ‘Brucella melitensis monitoring’. Op basis van het dierziekten draaiboek is Nederland ingedeeld in twintig verschillende regio’s. Het doel was om per gebied 25 schapenbedrijven te includeren en van elk bedrijf bloedmonsters van dertien schapen te onderzoeken op antistoffen tegen BTV. Bedrijven die in de afgelopen jaren tegen blauwtong hebben gevaccineerd, zijn uit de steekproef verwijderd omdat antistoffen als gevolg van vaccinatie (onafhankelijk van het serotype), niet onderscheiden kunnen worden van antistoffen als gevolg van een BTV-3-besmetting. Voor dit onderzoek waren uiteindelijk gegevens beschikbaar van 4.947 schapen afkomstig van 387 schapenbedrijven in Nederland. Tevens waren tankmelkresultaten beschikbaar van 25 melkschapenbedrijven. De resultaten zijn weergegeven voor heel Nederland en per regio.

Percentage schapenbedrijven met antistoffen tegen BTV-3 (bedrijfsprevalentie)

Op 47 procent van de onderzochte schapenbedrijven werd bij tenminste één schaap antistoffen indicatief voor een BTV-3-infectie in 2023 aangetoond. Dit is lager dan het percentage melkveebedrijven waar antistoffen tegen BTV gevonden werden (64 procent). In het kerngebied van de BTV-3-uitbraak (midden van het land), was dit percentage hoger, met 68 tot 93 procent van de onderzochte schapenbedrijven waar antistoffen werden gevonden bij tenminste één schaap. Overeenkomstig met melkvee, werden in de de zuidelijke regio’s, die gelegen zijn in de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, de laagste percentages schapenbedrijven met antistoffen het gevonden (figuur I).

 

 

Percentage schapen met BTV-3-antistoffen in besmette schapenbedrijven (binnen-bedrijfsprevalentie)

Op bedrijven met antistoffen in het bloed van één of meer schapen werd een gemiddelde binnen-bedrijfsprevalentie aangetoond van 23 procent (95 procent BI: 5-54) oftewel, gemiddeld 23 procent van de onderzochte schapen op deze bedrijven hadden na afloop van 2023 antistoffen tegen BTV (figuur II). Ook de binnen-bedrijfsprevalentie was bij schapen gemiddeld wat lager dan bij melkvee (gemiddelde binnen-bedrijfsprevalentie van 32 procent). Op schapenbedrijven was de binnen-bedrijfsprevalentie het hoogst in het kerngebied en het laagst in het grensgebied van Nederland (figuur II).

 

 

Percentage schapen met BTV-3-antistoffen in Nederland (dierprevalentie)

Na het BTV-3-uitbraak seizoen in 2023, wordt geschat dat gemiddeld 10 procent van de schapen in Nederland antistoffen heeft tegen BTV (in melkvee was de geschatte dierprevalentie 20 procent). Het percentage dieren met antistoffen laat veel variatie zien tussen de twintig regio’s. Op het midden van Nederland na, waar BTV-3 volop heeft gespreid in 2023, is de dierprevalentie in nagenoeg alle gebieden nog laag (figuur III).

 

 

Melkschapenbedrijven

Voor dit onderzoek waren naast bloedmonsters van 387 schapenbedrijven tevens tankmelkmonsters beschikbaar van 25 van de in totaal 27 melkschapenbedrijven in Nederland. In de tankmelkmonsters van acht bedrijven (32 procent) werden antistoffen tegen BTV aangetoond, waarbij in vier tankmelkmonsters weinig antistoffen, in drie tankmelkmonsters een matige hoeveelheid antistoffen en in één tankmelkmonster zeer veel antistoffen werden aangetoond.

Conclusie

Uit deze studie blijkt dat ondanks dat veel schapenbedrijven al in aanraking zijn gekomen met BTV-3, het percentage schapen met antistoffen, dat in 2024 beschermd zal zijn tegen BTV-3 laag is. Mede doordat veel van de besmet geraakte schapen bezweken zijn aan het virus. Daarmee onderschrijft dit onderzoek het belang van het toepassen van vaccinatie om besmettingen en daarmee samenhangende schade voor de schapen in Nederland in 2024 te voorkomen.

In september 2023 werd voor het eerst blauwtong serotype 3 (BTV-3) vastgesteld in Nederland. De gevolgen voor met name de schapenhouderij, maar ook de rundveehouderij waren enorm. Om meer inzicht te krijgen in de mate van verspreiding van het virus in Nederland, zowel op regionaal niveau als op bedrijfsniveau, start Royal GD in opdracht van LNV en de sectorpartijen een onderzoek. Doel is het percentage runderen en schapen dat antistoffen heeft vast te stellen. Dit is belangrijk omdat dieren die antistoffen hebben mogelijk beschermd zijn tegen een nieuwe uitbraak met BTV-3. 

Lees meer over het onderzoek op de projectpagina Onderzoek antistoffen tegen blauwtongvirus bij schapen en runderen

Meer informatie en handige links
Op zoek naar meer informatie over blauwtong? Hiernaast vind je het Blauwtong behandeladvies voor runderen en schapen en informatie over de dierziekte in het veterinaire dossier van GD, de gepubliceerde kamerbrieven én de dossiers over blauwtong van de NVWA en de WBVR.

Webinar blauwtong voor veehouders

11 oktober 2023

Sinds het blauwtongvirus begin september is vastgesteld op enkele schapenbedrijven, verspreidt het virus zich in rap tempo door Nederland. Het aantal besmettingen groeit, en naar verwachting zal dit de komende tijd verder toenemen. Dit leidt tot grote zorgen bij veehouders. Om veehouders te informeren over de huidige stand van zaken organiseerden wij samen met LTO een webinar.

Bekijk hiernaast het webinar terug.

Meer webinars en podcasts
Bekijk hier de eerder uitgezonden Webinar blauwtonguitbraak 2023 van 8 september georganiseerd door Royal GD in samenwerking met WBVR en mediapartner Het Schaap, of beluister de podcast over de blauwtonguitbraak van 30 september waar dierenartsen René van den Brom en Katrien van den Brink aan bij Eveline Dijkstra de laatste ontwikkelingen bespreken. 

Veelgestelde vragen

Tekst: Eveline Dijkstra, Inge Santman-Berends, Menno Holzhauer en René van den Brom. Foto’s: René van den Brom en Piet Vellema.

Blauwtong is een virusziekte die door knutten (Culicoides soorten) wordt overgebracht. Besmetting van dier op dier is ook mogelijk door gebruik van niet schone naalden. Zieke dieren kunnen elkaar niet direct besmetten. De ziekte is niet overdraagbaar naar de mens. 

In principe zijn herkauwers, zowel wilde als gedomesticeerde, gevoelig voor een besmetting van blauwtong. Dit zijn onder andere runderen, geiten, schapen, buffels en herten. Blauwtong is geen zoönose, dus mensen kunnen niet besmet raken.

Er geldt een meldplicht voor blauwtong. Meld het bij uw dierenarts als u vermoedt dat uw dieren mogelijk blauwtong hebben.

Sinds 21-9-2023 is er een tijdelijke wijziging meldingsprocedure blauwtong.

Dierhouders en dierenartsen hoeven bij een verdenking van blauwtong géén dierziektemelding meer te doen bij de NVWA. Bij een vermoeden van een besmetting maakt uw eigen dierenarts gebruik van de EW-diagnostiek (uitsluitingsdiagnostiek). Hierbij neemt uw dierenarts bloed af bij de dieren en stuurt deze monsters naar Wageningen Bioveterinary Research (WBVR). De dierenarts maakt hierbij gebruik van een monsterformulier. Het nemen van de monsters heeft geen consequenties voor uw bedrijf. Het bedrijf gaat niet op slot én er worden geen laboratoriumkosten in rekening gebracht.

Let op: verdenkingen van blauwtong bij commercieel gehouden geiten, alpaca's, lama's en dierentuindieren moeten wél gemeld worden bij de NVWA. Neem hiervoor contact op met het Landelijk meldpunt dierziekten: tel: 045 546 31 88.

Van het blauwtongvirus zijn meer dan 27 serotypen bekend, maar niet alle serotypen uiten zich klinisch op dezelfde manier. Serotypen 1-24 zijn het meest virulent en meldingsplichtig. Het serotype van het blauwtongvirus dat verantwoordelijk is voor de huidige uitbraak in Nederland, is serotype 3. Voor dit serotype is voor zover bekend nog geen vaccin ontwikkeld.

Een aantal dagen na besmetting krijgt een schaap gedurende enkele dagen tot een week hoge koorts. De lengte en de hoogte van de koortspiek kan per diersoort verschillen. Daarnaast kunnen besmette dieren beschadigingen van het slijmvlies in de bek vertonen, kreupel gaan lopen, en algeheel tekenen van ziek zijn vertonen zoals slecht eten, sloom zijn, veel speekselen en kunnen ze verkoeling zoeken door met de bek in de waterbak te gaan staan. Het virus blijft na infectie een aantal weken in het dier aanwezig; dit wordt de periode van viraemie genoemd. Vanaf een aantal dagen na infectie begint een besmet dier antistoffen aan te maken. Deze antistoffen blijven enkele jaren aanwezig.

De klinische verschijnselen zijn in de regel het duidelijkst bij schapen maar ook bij runderen en geiten kunnen  verschijnselen worden waargenomen.  

Oude browser

We zien dat u gebruik maakt van een verouderde browser. Niet alle onderdelen van de website zullen daardoor goed functioneren. Download nu de laatste versie van uw browser om veilig te kunnen surfen.