Infectieuze Laryngotracheïtis (ILT)
Pluimveedierenarts en deskundige op het gebied van Infectieuze Laryngotracheïtis (ILT). Zij houdt u op de hoogte van de meest recente ontwikkelingen. |
ILT is een virusziekte die gepaard gaat met milde tot ernstige ademhalingsproblemen, productiedaling en sterfte. De ziekte komt voor bij kippen, fazanten en pauwen. Er zijn verschillen in de mate waarin verschillende ILT-virusstammen klinische ziekte veroorzaken.
Alle kippen van alle leeftijden kunnen ziek worden, maar bij jonge dieren zijn de verschijnselen meestal minder erg en bij bruine leghennen en vleeskuikenouderdieren juist wat erger. Tot 1980 was de ziekte aangifteplichtig en gold een vaccinatieverbod. In 1980 is de ziekte uit de vogelziektewet gehaald en is het vaccinatieverbod opgeheven. In Nederland wordt de diagnose ILT jaarlijks een of enkele malen gesteld. In deze gevallen is vaak vaccinvirus als oorzaak niet uit te sluiten. Wanneer ILT-vaccinvirussen door spreiding aanslaan in onbeschermde koppels kunnen ziekteverschijnselen ontstaan die lijken op een besmetting met een veldvirus.
Dierziekte informatie Infectieuze Laryngotracheïtis (ILT)
Ontstaan
Het ILT-virus is een Herpesvirus. Verspreiding vindt plaats door direct en indirect contact (personen, vogels, ongedierte, transportmiddelen, verpakkingsmateriaal en gereedschappen). Verspreiding via de lucht lijkt mogelijk, maar is normaal geen belangrijke factor. Wilde vogels worden niet gezien als virusreservoir; al zijn fazanten wel een risicofactor. Er is geen sprake van verticale overdracht, in besmette eieren sterft het embryo namelijk af. Na infectie en vaccinatie kunnen latente virusdragers voorkomen. Reactivatie van het (vaccin)virus is mogelijk, bijvoorbeeld bij stress, in productie komen en bijplaatsen in een koppel.
ILT virus spreidt minder snel dan andere virussen zoals IBV, NCD of AI. Bij stallen met koloniehuisvesting kan het meerdere dagen duren voordat de hele stal besmet is. Het virus kan vooral bij lage temperaturen vrij lang buiten de kip overleven: een week in de mest en tot enkele maanden in dode dieren.
Symptomen
De incubatietijd bedraagt 5 tot 15 dagen. De ernst van de symptomen hangt af van diverse factoren zoals virusstam, vogelsoort, type dier, leeftijd, klimaat, bijkomende infecties en beschermingsgraad (wel of niet goed gevaccineerd). Verhoogde uitval, ademhalingsgeluiden (rochelen en proesten), conjunctivitis, neusuitvloeiing, hier en daar bloederig slijm en het opvallende ‘gapen’, waarbij de dieren met geopende snavel en gestrekte hals inademen en daarna bij de uitademing de kop laten zakken.
Bij leggende dieren daalt de eiproductie enkele dagen na het begin van de ziekte-uitbraak. Ook de voeropname daalt. De uitval varieert bij onbeschermde witte leghennen van 1 tot 10 procent. Bij onbeschermde bruine leghennen en vleeskuikenouderdieren kan de uitval oplopen tussen de 2 en 20 procent, maar kan bij ongunstige situaties wordt nog hogere uitval gezien. Bij vleeskuikens komen uitvalpercentages van 5 tot 25 procent voor. De ziekte duurt in een koppel meestal 10 tot 14 dagen en na ziek zijn genezen de dieren weer volkomen. De eiproductie komt terug op normaal peil, bij vleeskuikens neemt na genezing het gewicht weer toe.
Diagnose van ILT
Op basis van klinische symptomen en sectie kan een verdenking ILT worden uitgesproken. De belangrijkste symptomen zijn: ontstoken oogslijmvliezen, ademnood en bloederige neusuitvloeiing. Bij sectie worden ontstoken oogslijmvliezen en (bloederige) aantasting van de luchtpijp gezien. De afwijkingen van de luchtpijp kunnen door middel van histologie nader worden onderzocht.
Met behulp van de Infectieuze laryngotracheïtis (ILT) PCR op tracheaswabs kan het virus zelf worden aangetoond. De tracheaswabs kunnen per 6 gepoold worden en tevens worden onderzocht op de veroorzakers van een aantal andere luchtwegaandoeningen. De ILT PCR maakt geen onderscheid tussen veld- of vaccinvirussen. De huidige recombinant-vaccins worden niet in de ILT PCR aangetoond. Bij oudere koppels die gevaccineerd zijn met een levend vaccin is de PCR vaak negatief zonder dat er duidelijk ziekteverschijnselen van ILT te zien zijn. Voor de diagnose is daarom altijd de combinatie van het aantonen van het virus en de klinische verschijnselen in de stal belangrijk.
Bloedonderzoek door middel van een ELISA kan gebruikt worden om een infectie aan te tonen of om de vaccinatie te controleren. Voor het aantonen van infecties bij oudere dieren is gepaard onderzoek nodig. Ook bij klinische infecties in gevaccineerde koppels kan een titerstijging worden verwacht. Vaccinatiecontrole kan aan het einde van de opfok plaatsvinden. Recombinant vaccins geven geen sterke reactie in de ILT ELISA.
ILT kan verward worden met ILT-entvirusproblemen, NCD, AI, IB, (Pokken-)difterie, M.g., Infectieuze Coryza.
Aanpak van ILT
Een behandeling tegen ILT is niet mogelijk en het toepassen van antibacteriële middelen tegen secundaire infecties is in de regel niet nodig. De aanpak van ILT is gericht op:
- Alertheid: snelle diagnostiek via sectie en PCR-onderzoek zijn essentieel om uitbraken snel te identificeren.
- Hygiëne: goede bedrijfshygiëne is cruciaal om de verspreiding van het virus te minimaliseren en insleep te voorkomen.
- Vaccinatie: met vaccinatie kan de ernst van ziekteverschijnselen en de virusuitscheiding bij een uitbraak worden verminderd.
- Regionale aanpak: bij aanhoudende problemen kan een gecoördineerde regionale aanpak nodig zijn.
Vaccinatie
Vaccinatie verminderd de ernst van de ziekte en kan de virusuitscheiding verminderd worden. Ter preventie van ILT zijn tegenwoordig verschillende vaccins beschikbaar in Nederland. Naast het bekende CEO-vaccin, een levend vaccin dat zijn oorsprong vindt in kippenembryo’s (chicken embryo origin, afgekort CEO), zijn er ook recombinante vaccins beschikbaar. Hierbij wordt gebruikgemaakt van een drager(vector)virus, een HVT (kalkoenherpesvirus; een Marekvirus dat veel als vaccin wordt gebruikt) of FPV (kippenpokkenvirus) waarbij één of enkele stukjes van het genoom van één of meerdere ziekteverwekkers – in dit geval ILT – zijn ingebouwd om bescherming op te wekken. Alle vaccins hebben voor- en nadelen die samenhangen met de eigenschappen van het vaccin. Het is daarom belangrijk om samen met uw dierenarts de afweging te maken en daarbij overige factoren in ogenschouw te nemen, zoals de aanwezigheid van virus in de omgeving en de beschikbaarheid van entploegen.
Vaccin |
Toediening |
Moment van toedienen |
Bescherming tegen klinische verschijnselen en virusvermenigvuldiging |
Opmerkingen |
CEO |
Oogdruppel |
Vanaf 4 weken |
+++ |
Vaccin heeft de neiging tot spreiden en kan daarbij toenemen in virulentie. Ook blijft dit soort ILT-vaccins levenslang in de kip aanwezig en kan soms weer gaan spreiden. |
HVT + ILT |
Subcutane injectie of in het ei |
Eerste levensdag of in ovo |
++ |
Zorgvuldige applicatie is belangrijk omdat het vaccin niet spreidt tussen kuikens. De mate van bescherming neemt geleidelijk toe gedurende de eerste maanden en blijft lang in stand. |
FP + ILT |
Wingweb-punctie |
Vanaf 8 weken |
+ tot ++ * |
Zorgvuldige applicatie is belangrijk omdat het vaccin niet spreidt tussen kuikens. In hoogrisicogebieden wordt geadviseerd dit vaccin te combineren met een voorafgaande vaccinatie voor ILT (doorgaans in de broederij). |
* Afhankelijk van het vaccinatieschema, voor een enkelvoudige FP + ILT is weinig informatie beschikbaar over de mate van bescherming in de tijd.
Vaccinatiecontrole
Het uitvoeren van een ILT-vaccinatie is bepaald geen sinecure. De oogdruppelvaccinatie dient zorgvuldig te gebeuren, waarbij ieder dier een druppel vaccinvloeistof in het oog ontvangt en de toediener vervolgens controleert of deze druppel opgenomen is (slikken van het dier).
In de praktijk zijn er verschillende redenen waarom een vaccinatie niet de gewenste bescherming voor het dier op kan leveren. Het is mogelijk om de effectiviteit van een uitgevoerde vaccinatie te controleren, dit noemen we ook wel ‘vaccinatiecontrole’. Bij voorkeur is deze controle zo gepland dat eventuele hervaccinatie mogelijk is.
Bij een koppel gevaccineerd middels oogdruppel wordt onder experimentele omstandigheden binnen 14 dagen seroconversie aangetoond bij 100% van de dieren. Oftewel, alle gevaccineerde dieren laten een antilichaamtiter (ELISA) tegen ILT zien, hetgeen wijst op een reactie van het afweersysteem. In veldsituaties zien we dat het gemiddeld langer kan duren voor deze antilichaamtiter aantoonbaar is. Bij een goede bescherming door vaccinatie dient de afweer op 3 à 4 weken na vaccinatie aan te tonen te zijn in het bloed.
Bij een goed effectieve vaccinatie reageren alle dieren met antilichamen, oftewel 100% van de monsters zijn positief in de ELISA (geen monsters met een uitslag <1). In de praktijk is er echter ook sprake van lokale bescherming en koppelimmuniteit. Hierdoor kunnen alle uitslagen van 20 bloedmonsters of meer met 85% of meer positieve monsters beoordeeld worden als goede effectiviteit van de vaccinatie. Oftewel, 3 of minder monsters met een uitslag van <1.
Advies van Royal GD:
Moment van vaccinatie controle |
3 a 4 weken na vaccinatie |
Aantal monsters |
20 |
Gunstige uitslag |
≥90% positieve monsters (titer van 1 of hoger in de ILT ELISA) Oftewel 18 of meer van de 20 monsters |
Ongunstige uitslag |
>10% van de monsters met een uitslag <1 in de ILT ELISA Oftewel 3 of meer van de 20 monsters |
Advies bij ongunstige uitslag |
Overweeg hervaccinatie van het koppel* |
* Overleg met dierenarts of Royal GD
NB: voor recombinante-vaccins zijn onvoldoende gegevens uit het veld beschikbaar om een advies voor het moment van vaccinatiecontrole en het gewenste resultaat te formuleren. Royal GD onderneemt actie, samen met de betreffende organisaties, om deze gegevens te verzamelen om een advies voor vaccinatiecontrole te onderbouwen.
Noodvaccinatie
In gevallen met hoog risico is het mogelijk om een noodvaccinatie toe te passen om dieren die nog niet besmet zijn, bescherming tegen ILT te bieden. Het CEO-vaccin biedt binnen enkele dagen bescherming, mits correct toegediend. Oogdruppel is hiervoor de enige geschikte methode. Met oogdruppeltoediening komen de dieren goed in contact met het vaccin en is er direct contact met de luchtwegen, zodat snel bescherming optreedt. Andere toedieningsmethoden voor levende vaccins worden afgeraden, omdat de kans groter is dat een deel van de dieren niet direct in aanraking komt met het vaccin en het vaccinvirus gaat circuleren, waardoor entreacties en een toename van virulentie van het vaccinvirus kunnen plaatsvinden. Een noodvaccinatie via drinkwater is niet geregistreerd in de bijsluiter van het beschikbare vaccin en uit literatuur is bekend dat de effectiviteit laag kan zijn (zeker bij enkelvoudige dosis. In literatuur wordt gesproken over minimaal tienvoudige dosis), de opbouw van immuniteit trager is en de vaccinatiereactie fiks kan zijn.
Als een noodvaccinatie wordt overwogen is er de mogelijkheid om vooraf de reactie op een eerdere ILT-vaccinatie te controleren middels serologie. De antistoffen na een goed aangeslagen ILT-enting zijn met de ELISA aantoonbaar. Voor de recombinante vaccins is correcte applicatie essentieel en mogelijke applicatiefouten of andere redenen waardoor de reactie verlaagd is, kunnen met serologie aan het licht komen, waardoor een betere inschatting kan worden gemaakt van de extra bescherming die de noodvaccinatie kan bewerkstelligen.