Infecties met maagdarmwormen en leverbot kunnen tot disfunctie leiden. Klinisch-chemisch bloedonderzoek kan daarom bijdragen aan de diagnose.
Pepsinogeengehalte
Gedurende de ontwikkeling van met name de maagworm Ostertagia treedt een disfunctie op die leidt tot een verhoging van het plasmapepsinogeengehalte. Doorgaans treedt dit op ruim voordat duidelijke klinische verschijnselen waarneembaar zijn. Bij een natuurlijke infectie kunnen vanaf eind juli verhoogde pepsinogeengehalten worden aangetoond.
Bloedparasieten
Nederlandse runderen met weidegang kunnen door teken overgedragen ziekten oplopen zoals babesiose (leidt tot slome, vermagerende, te bleke koeien die kunnen bloedwateren) en anaplasmose (koorts, hoesten, dikke benen en minder melk). De koeien kunnen deze teken aan de randen van bossen opdoen. Vooral oudere runderen, die voor het eerst in aanraking komen met de Babesia divergens, zijn gevoelig. De diagnose Babesia, maar ook van anaplasma, kan bevestigd worden via bloeduitstrijkjes van perifeer bloed (oorvene). Voor onderzoek bij de GD bij voorkeur een bloeduitstrijkje en 2 ml bloed in een EDTA buis opsturen.
Overige klinisch-chemische bloedparameters
Afwijkende bloedparameters die kunnen duiden op een infectie met parasieten zijn eosinofilie, hypo-albuminaemie, anemie (Haemonchose bij kleine herkauwers) en leverenzymen (leverbotinfectie). Alleen afwijkende waarden zijn indicatief.
Een infectie kan echter niet uitsluitend op basis van klinisch-chemische bloedparameters worden vastgesteld.
Meer informatie:
Informatie per diersoort: