De infectiefase
Vrijwel alle infecties van de uier ontstaan doordat ziekteverwekkers via slotgat en tepelkanaal binnendringen. Slotgat en tepelkanaal vormen dus de eerste barrière. In het tepelkanaal kunnen onschuldige bacteriën aanwezig zijn die deels de vermeerdering van bepaalde mastitisverwekkers kunnen remmen.
Als ziekteverwekkers, meestal bacteriën, het toch lukt om in de uier te komen, dan kunnen ze met de eerstvolgende melkbeurt uitgespoeld worden. Als dat niet gebeurt, dan hechten de bacteriën zich aan de cellen die de binnenbekleding van de uier vormen. In melk zitten stoffen met een remmend effect op de groei van de bacteriën , zoals lactoferrine en ook afweerstoffen als immunoglobulines, die de aanhechting van de bacteriën tegengaan. De afweerstoffen spelen ook een rol bij het opruimen van de bacteriën door leukocyten (witte bloedcellen).
De ontstekingsreactie (mastitis)
Als de eerste fase van de afweer heeft gefaald, dan volgt een ontstekingsreactie en ontstaat mastitis. Ook in melk van een gezond kwartier zitten leukocyten (witte bloedcellen), ze vormen een belangrijk onderdeel van het celgetal. Leukocyten openen de aanval op de bacteriën en proberen deze te vernietigen. Daarbij komen stoffen vrij die een signaal geven aan de koe om meer leukocyten uit het bloed naar de ontsteking te sturen. Het celgetal schiet omhoog door de toename van leukocyten. De stoffen die hierbij vrijkomen veroorzaken ontstekingsverschijnselen, zoals warmte, zwelling, pijn en roodheid. Als alles goed verloopt wordt de infectie overwonnen en zijn de bacteriën opgeruimd. De ontstekingsverschijnselen verdwijnen ook geleidelijk en het celgetal zakt na verloop van tijd ook weer tot een gezond niveau, dat wil zeggen naar minder dan 100.000 cellen per milliliter. Dit is het verloop in een zogenaamde spontane genezing, maar dit lukt niet altijd. Bacteriën weten zich te nestelen en in te kapselen in cellen van de uier of sluiten zich af van aanvallen van de gastheer door zich te hullen in een soort slijmlaag (biofilm). Ze kunnen soms zelfs overleven in de leukocyt. Staphylococcus aureus is een meester in dit gedrag. De bacterie schermt zich af voor het afweersysteem, maar is daardoor ook moeilijk bereikbaar voor een behandeling. Een chronisch hoog celgetal betekent dat de koe continu leukocyten uit het bloed blijft halen om de bacteriën in haar uier te bestrijden, omdat ze daarin niet succesvol is.
Factoren van belang voor een succesvolle ontstekingsreactie
De effectiviteit van een ontstekingsreactie hangt voor een groot deel af van de interactie tussen leukocyten en de binnengedrongen bacteriën. De kwaliteit van de leukocyten is van groot belang. Elk dier reageert anders. De kwaliteit van de leukocyten is bijvoorbeeld in de eerste tijd na het afkalven niet optimaal. Stressfactoren en een negatieve energiebalans hebben een ongunstige invloed op de kwaliteit van de leukocyt. De leukocyten hebben voor het opruimen van bacteriën zogenaamde zuurstofradicalen nodig en in dit proces spelen vitamine E en selenium een belangrijke rol.
Hoe meer specifieke afweerstoffen tegen de betreffende bacterie in de melk aanwezig zijn, des te effectiever kunnen de leukocyten hun werk doen.
Er vindt wereldwijd onderzoek plaats naar indicatoren in de melk waar de weerstand van koeien aan afgemeten kan worden. Bepaalde stoffen laten een beschermend effect tegen mastitis zien. Om tot een toepassing in de praktijk te komen moet eerst nog verder onderzoek plaatsvinden.
Celgetal als maatstaf voor uiergezondheid
Een gezonde uier produceert melk met een laag celgetal, minder dan 50.000 cellen per milliliter. Er is echter altijd een dagelijkse variatie binnen een koe en ook variatie tussen koeien. Het celgetal stijgt iets als er minder melk wordt geproduceerd (einde lactatie). Onder invloed van stress kan een celgetal ook een kortdurende stijging vertonen. Om pragmatische redenen heeft men de grens voor melk uit een koe met een gezonde uier in het algemeen gesteld op minder dan 100.000 cellen per milliliter.
Het celgetal van een koe met een gezonde uier schommelt, met kleine variaties, rondom een bepaald niveau dat kenmerkend is voor die koe. Als het celgetal fors (plotseling of geleidelijk) boven dit niveau uitstijgt, is dat een aanwijzing voor een ontsteking in één of meer kwartieren. Bedenk daarbij dat de melk uit de gezonde kwartieren het celgetal van het afwijkende kwartier verdunt. Dus ook geringe stijgingen van een koecelgetal kunnen een aanwijzing zijn dat er een (subklinisch) ontstoken kwartier is met een veel hoger celgetal (zie tabel).
Invloed van één ontstoken kwartier op het koecelgetal:
Kwartiercelgetal van het ontstoken kwartier: |
Het koecelgetal is dan: |
500.000 cellen/ml |
181.000 cellen/ml |
750.000 cellen/ml |
244.000 cellen/ml |
1.000.000 cellen/ml |
306.000 cellen/ml |
2.000.000 cellen/ml |
556.000 cellen/ml |
Beoordeling van koecelgetallen:
Gezonde uier |
< 100.000 cellen /ml
|
Verdachte uier |
100.000 tot 200.000 cellen/ml |
Minimaal één ontstoken kwartier |
> 250.000 cellen/ml voor een koe,
> 150.000 cellen/ml voor een vaars |
Bij individuele koeien met een verhoogd celgetal, al dan niet gecombineerd met klinische mastitis, geeft bacteriologisch onderzoek van de melk op koeniveau (kwartiermonsters) veel inzicht. Wanneer u weet welke mastitsiverwekker(s) de problemen veroorzaken kunt u de koe gericht behandelen of besluiten tot afvoer. Lees hier meer over individueel onderzoek
Bij de melkproductieregistratie (MPR) wordt bij koeien de grenswaarde van 250.000 c/ml gebruikt en bij vaarzen 150.000 c/ml.
Terug naar het hoofdstuk weerstand