​Zuurgraad (pH)
De zuurgraad van natuurlijk water is normaal tussen de 6,5 en de 8,0. Onder invloed van verontreinigingen (bijvoorbeeld schoonmaakmiddelen, accuzuur) kan de pH sterk veranderen. Indien de pH na een filtersysteem verandert, dan is dit zeer waarschijnlijk het gevolg van bicarbonaatuitwisseling. In zandgronden met ondiep water (minder dan 15 meter) komt tegenwoordig door bemesting een lagere pH voor met een verhoogd nitraatgehalte. Een zuurgraad van 5 is gebruikelijk. Een afwijkende pH (kleiner dan 4 of groter dan 9) is een indicator voor risico van industriële verontreiniging.
IJzer
In goed drinkwater zit doorgaans niet meer dan 0,2 mg/L ijzer. IJzer is niet snel giftig, echter:
- boven de 2,5 mg/L raken de drinknippels verstopt en is het water bovendien niet meer geschikt om gereedschap schoon te spoelen;
- boven de 5 mg/L is het water ongeschikt om medicijnen toe te voegen;
- boven de 10 mg/L ijzer wordt het water slecht gedronken wegens de ijzersmaak die dan gaat overheersen. Het water wordt dan afgekeurd;
- boven de 30 mg/L kan het aanleiding geven tot diarree en zelfs sterfte.
De kleur van het water wordt voor meer dan 95 procent veroorzaakt door het ijzer. IJzerneerslag is eenvoudig te herkennen aan de roodbruine ietwat grove neerslag.
Combinatie Ammonium-Organische stof - IJzer
Zoals reeds eerder gezegd, is ammonium het eindproduct van de afbraak van eiwit. Dit betekent dat een verhoogd ammoniumgehalte ook meestal samengaat met een verhoogd gehalte van organische stof. Organische stof is niets anders dan een verzamelnaam voor alle chemische verbindingen die zijn te oxideren met een oxidator (bijvoorbeeld kaliumpermanganaat). In deze 'organische soep' zit vaak ook ijzer, aangezien veel organismen ijzer nodig hebben om goed te kunnen functioneren.
In ijzerrijke gebieden kunnen ook arseenverbindingen voorkomen. Zo zijn in veengebieden de arseenconcentraties verhoogd ten opzichte van zand- en kleigebieden. Deze verhoging loopt parallel met de verhoging van ijzer in de veengebieden.
Mangaan
Water zou eigenlijk minder dan 0,05 mg/L mangaan moeten bevatten, wil het geen technisch probleem opleveren. Iedere hogere concentratie mangaan levert op den duur problemen met de leidingen op. Indien de leidingen voldoende dik zijn, kan dit wel 10 jaar duren. Boven de 2,0 mg/L kan het water zelfs roestvast staal (RVS) aantasten. Het mangaan gaat dan een chemische binding aan met de RVS-materialen, waardoor zwartbruine aanslag ontstaat die plotseling kan loslaten. Mangaan geeft een zwarte, fijne neerslag die zich in tyleenleidingen kan ophopen en hierdoor technische problemen veroorzaakt.
Natrium
De veehouder spreekt snel over ‘zout’ en ‘zoutvergiftiging’ wanneer een natriumvergiftiging wordt bedoeld. Tot 1997 waren alle grenswaarden gebaseerd op natrium, maar werden als zout (gemeten via natrium) doorgegeven. Bij de komst van diverse ontharders die vooral met keukenzout werken, werd de relatie tussen chloride en natrium steeds minder. Was de relatie in 1992 nog voor 95 procent aanwezig, in 1997 was deze relatie nog maar 60 procent. Vandaar dat toen is besloten om de parameter 'natrium' ook als zodanig te vermelden.
Problemen zijn te verwachten indien het natriumgehalte de bovengrens overschrijdt. Hier is niet veel reserve meer. Indien het voer relatief veel natrium bevat, moet alle natrium via het drinkwater weer uit het lichaam worden verwijderd. Bij een natriumgehalte in drinkwater van meer dan 800 mg/L is dit onmogelijk en sterft het dier aan een natriumvergiftiging. Het verschil tussen blijven leven en sterven is in dit geval het verschil tussen 400 mg/L en 800 mg/L natrium. Indien ontharders worden gebruikt, kan het natriumgehalte sterk stijgen zonder dat het chloridegehalte stijgt.
Chloride
De verhouding natrium : chloride is in normaal water (in molmassa uitgedrukt) 1 : 1. Men spreekt van brak water indien het chloridegehalte hoger is dan 175 mg/L. Het chloridegehalte is zeer stabiel in water. Het wordt daarom gebruikt als indicator voor verontreiniging of voor invloeden van de mens op het water. Aan het chloridegehalte kan men zien of men met hetzelfde water heeft te maken. Normaal fluctueert het chloridegehalte gedurende langere tijd minder dan 5 procent. Gezondheidstechnisch heeft het chloride niets te betekenen. Water met een chlorideconcentratie van meer dan 200 mg/L en een hardheid van minder dan 15°D kan een aantasting van mortel veroorzaken.
Natrium-Chloride
Een van de meest voorkomende zouten is keukenzout (natriumchloride). Dit betekent dat er altijd een perfecte correlatie bestaat tussen het chloridegehalte en het natriumgehalte (in een verhouding van 1,54 : 1). Deze correlatie bestaat niet bij water dat is onthard. Bij het ontharden wordt een bepaalde kristalvorm van natriumchloride gebruikt, waardoor calciumchloride wordt gevormd en het natrium vrijkomt. Indien het water een vreemde verhouding Na : Cl bevat (bijvoorbeeld 300 mg/L Na en 45 mg/L Cl) mag men ervan uitgaan dat een ontharder wordt gebruikt. De hardheid zal in dat geval onder de 5°D liggen.
Hardheid
Bij water spreekt men over hardheid indien men het gehalte van calcium en magnesium bedoelt. Dit wordt ook wel de permanente hardheid genoemd. Men kent ook een tijdelijke hardheid, waarbij met name de carbonaationen worden bedoeld. In Nederland wordt veel gewerkt met de eenheid °D (graden Duitse Hardheid). De omrekeningsfactor hiervoor is: 1°D = 10 mg/L CaO (of een equimolaire hoeveelheid MgO).
Hard water is op zichzelf niet schadelijk voor dieren, het verstopt echter op den duur de drinknippels en is ook ongeschikt om mee te reinigen. Een verhoogde hardheid kan ook wijzen op een verontreiniging met oppervlaktewater. In dat geval is ook chloride of sulfaat verhoogd.
Ontharden is pas zinvol bij een hardheid van meer dan 25°D bij rundvee. Bij een hardheid van meer dan 25°D krijgt een dier soms bijna zijn gehele behoefte aan magnesium binnen via het water. Het is daarom van belang om bij een hardheid van meer dan 25°D naar de verhouding Ca : Mg te kijken. Is er meer dan vijftig procent Mg aanwezig, dan dient het water afgekeurd te worden.
Het water in de polders en langs de zeekust is soms erg hard. Meestal betreft het hier echter calcium en niet magnesium, waardoor een hardheid van 35°D nog acceptabel is voor rundvee.
Hardheid-Sulfaat
Gips is calciumsulfaat en is een zeer stabiele vorm van calcium. Daarom komt op veel plaatsen calciumcarbonaat of calciumsulfaat voor. Er bestaat daarom al gauw een relatie tussen het calcium in het water en het sulfaatgehalte in het water. Bij een hoge hardheid hoort ook een hoger sulfaatgehalte, tenminste bij water afkomstig van zandgronden.
Bij water afkomstig van zeegronden (Flevopolder, langs de Noordzeekust) is het calcium meestal afkomstig uit resten van zeedieren en bestaat uit calciumcarbonaat of calciumfosfaat. Het sulfaat is dan meestal verdwenen. Dus bij deze wateren is er geen relatie tussen calcium en sulfaat en zal het water meestal geen sulfaat bevatten.