U heeft onderzoek laten uitvoeren door GD en de uitslag ontvangen. Om de uitslag goed te kunnen interpreteren zijn de referentie- of afkapwaarden van de onderzoeken van belang.
Via deze pagina kunt u voor onderstaande diersoorten de betreffende referentie- of afkapwaarden opzoeken:
Daarnaast kunt u, indien beschikbaar, flyers raadplegen met een toelichting op de labuitslagen van productpakketten zoals de Mineralen- en Droogstandscheck, QuickScan BVD, Uiergezondheid Tankmelk, Pakket Spoorelementen rund, schaap en geit en de Mineralencheck (tank)melk schaap en geit.
Referentie- en afkapwaarden
Om een uitslag goed te kunnen interpreteren, moet een laboratorium een referentie-interval beschikbaar hebben. Deze staat bij GD achter het laboratoriumresultaat. Tegenwoordig worden hier echter steeds vaker afkapwaarden vermeld. Wat is nu het verschil tussen referentiewaarden en afkapwaarden?
Een referentie-interval wordt berekend op basis van de doelpopulatie. Een uitslag buiten het referentie-interval wil nog niet zeggen dat klinische symptomen ook daadwerkelijk worden veroorzaakt door een resultaat (net) buiten het referentie-interval. Daarom worden tegenwoordig steeds meer ‘afkapwaarden’ (‘clinical decision values’) gebruikt. Een resultaat dat buiten de afkapwaarden valt, wordt wel als ‘klinisch significant’ beschouwd. Het gebied van de afkapwaarden zal in het algemeen veel ruimer zijn dan het gebied van de referentiewaarden. Het referentie-interval omvat per definitie 95 procent van de populatie.
Voor steeds meer bepalingen is het beter om afkapwaarden achter een uitslag te zetten in plaats van een referentie-interval onder andere voor de bepaling van spoorelementen in plasma (koper, zink, seleen en jodium). Dit levert soms ook verwarring op, omdat de uitslagen van GD nog geen onderscheid kunnen maken tussen uitslagen met afkapwaarden en uitslagen met een referentie-interval. Het lijkt daarom het alsof de meetresultaten soms afwijkend zijn, terwijl dit in werkelijkheid niet zo is. Een voorbeeld: de afkapwaarden voor jodium in plasma van volwassen runderen zijn 0,4 – 5,5 µmol/L. Dit betekent dat als een resultaat onder de 0,4 of boven de 5,5 ligt, dit wijst op een tekort of een overmaat aan jodium. Maar het referentie-interval van jodium in plasma van volwassen runderen is 0,4 – 1,7 µmol/L met een gemiddeld gevonden waarde van 0,7 µmol/L. Bij een resultaat van bijvoorbeeld 0,6 µmol/L, is dit dan geheel in het normale gebied. Neem je de afkapwaarden in beschouwing, dan zou je ten onrechte kunnen denken dat het veel hoger moet zijn.