- Home
- Producten en diensten
- Producten
- Schaap Geit
- Mineralen
- Mineralen-bij-schapen
- Koper-schapen
Koper
Koper is een onderdeel van diverse enzymen die in veel gevallen ook werken als antioxidant. Een antioxidant vangt agressieve stoffen (vrije radicalen) weg die schade kunnen veroorzaken aan cellen en weefsels. Deze vrije radicalen worden gevormd tijdens de celstofwisseling, bij immuunreacties en bij blootstelling aan bepaalde gifstoffen. De koperbevattende enzymen hebben ook andere functies, waarvan de vier belangrijkste zijn: opname van ijzer uit de darm (ceruloplasmine), weerstand (koper-zink-superoxide dismutase), collageenvorming in de botten (lysyloxidase) en pigmentvorming van haren (tyrosinase). Koper is daarnaast nodig bij het vormen van bindweefsel en botten, maar zorgt ook voor pigmentvorming.
Bij een kopertekort kunnen weerstandsproblemen ontstaan. Dieren zijn dan gevoeliger voor infecties, een slechte opstart na aflammeren, een lagere melkproductie en/of verminderde vruchtbaarheid. Er kunnen ook afwijkingen in (het pigment van) het haarkleed zichtbaar zijn bij dieren met een donkere haarkleed. Bij groeiende jonge dieren kunnen botafwijkingen ontstaan.
Ook bij een overmatige koperopname kan weerstandsvermindering optreden waardoor dieren gevoeliger zijn voor infecties. De lever kan minder goed gaan functioneren, omdat het koper in de levercellen wordt opgeslagen (koperstapeling). Bij ernstige leverschade kan bloedarmoede ontstaan, omdat er te weinig bloedcellen worden aangemaakt. Leverfalen kan leiden tot verminderde eetlust, geelzucht, zwakte en zelfs sterfte. Koperconcentraties in het bloed kunnen te hoog worden als er een grote hoeveelheid koper wordt opgenomen of als levercellen dusdanig beschadigd raken dat het opgeslagen koper uit de beschadigde levercellen vrijkomt in het bloed. Dit kan schade aan rode bloedcellen veroorzaken en leiden tot grootschalige kapotgaan van rode bloedcellen. Dit leidt tot rode urine, geelzucht, nierschade en sterfte.
De koperbehoefte van een dier is van verschillende factoren afhankelijk, zoals ras, leeftijd, groeisnelheid, stadium van de dracht en de melkproductie. Bij lacterende dieren wordt koper in de melk uitgescheiden. Een dalend of te laag kopergehalte in de melk kan een indicator zijn voor een tekort aan koper in het rantsoen of voor een overmaat aan stoffen die de koperbenutting negatief beïnvloeden. Koperconcentraties in melk worden gebufferd door de opslagen van overmatige koper in de lever of afgifte van opgeslagen koper uit de lever. Melk is daarom geen betrouwbare indicator voor de opname van koper, tenzij het buffervermogen van de lever wordt overschreden. Het is mogelijk dat een langdurig overaanbod van koper een stapeling van koper in de lever tot gevaarlijke niveaus kan veroorzaken, zonder dat dit direct zichtbaar is in de melk. Omdat zwavel, ijzer, molybdeen, zink en cadmium de benutting van koper kunnen beïnvloeden is bij een vermoedelijke koperdisbalans ook informatie nodig over deze mineralen. Dit maakt de diagnose van een koperdisbalans complex. Leveronderzoek is de meest betrouwbare indicator van koperoveraanbod of -tekort.
Bij opgroeiende lammeren kan het zinvol zijn om de kopervoorziening te meten door bloedonderzoek uit te voeren tijdens de opfok. Onderzoek van de lever van gestorven of geslachte dieren levert echter het beste indicatie op voor de voorraad aan koper en andere spoorelementen en is daarmee een afspiegeling van de opname en benutting via het rantsoen en drinkwater.
Om de kopervoorziening te monitoren kun je starten met het Pakket Spoorelementen. Laat hiervoor bloed van vijf schapen tappen, een maand voor toelating tot de ram. Rond 100 dagen dracht is het wenselijk om dezelfde dieren opnieuw te onderzoeken. Op basis van de resultaten van beide onderzoeken kunnen eventueel vervolgstappen worden genomen. Genoemde tijdstippen om te monitoren hebben te maken met het volgende:
- Kopertekort kan een negatieve invloed hebben op de vruchtbaarheid. Onderzoek vóór de dekperiode geeft de mogelijkheden om tekorten tijdig op te heffen.
- Kopertekort kan een negatieve invloed hebben op de zich ontwikkelende vruchten en die problemen ontstaan vooral door een tekort tussen 100-120 dagen dracht. Onderzoek rond die periode geeft de mogelijkheid om tekorten tijdig op te heffen.
Bij opgroeiende lammeren kan het zinvol zijn om de kopervoorziening te meten door bloedonderzoek uit te voeren tijdens de opfok. Onderzoek van de lever van gestorven of geslachte dieren levert een goede indicatie op voor de voorraad aan koper en andere spoorelementen en is daarmee een afspiegeling van de opname en benutting via het rantsoen en drinkwater in minimaal de laatste vier tot acht weken.