- Home
- Diergezondheid
- Dierziekten
- Paratuberculose-bij-geiten
Paratuberculose bij geiten
Paratuberculose (paratbc) is een chronische darmaandoening veroorzaakt door de bacterie Mycobacterium avium subspecies paratuberculosis (MAP). Paratbc komt in Nederland voor bij gehouden herkauwers (voornamelijk runderen en geiten). Echter, de ziekte is ook gemeld bij paarden, varkens, herten, alpaca's, lama's, konijnen, hermelijnen, vossen en wezels. Paratbc kan ook voorkomen bij schapen, maar dit wordt zelden gediagnosticeerd in Nederland.
Dierziekte informatie Paratuberculose bij geiten
Zowel jonge als oudere dieren kunnen besmet raken en de besmetting verspreiden. Opname van de bacterie met mest via de bek is de meest voor de hand liggende infectieroute, hoewel lammeren ook intra-uterien besmet kunnen worden. Gegevens over het percentage intra-uterien besmette geitenlammeren, geboren uit klinisch zieke moeders, zijn niet voorhanden. Besmette geiten scheiden de bacterie met de mest uit, met als gevolg besmetting van de stal en de weide. De infectie vindt direct of indirect plaats door contact met besmette mest (verontreinigde drink- en voerbakken, water en weide).
De economische schade voor besmette bedrijven is aanzienlijk en uit zich in te lage melkproductie en te hoge uitval door vermagering.
Prevalentie
Exacte gegevens over de mate van voorkomen van paratbc bij de gehele geitenpopulatie (bedrijf- en hobbymatig) in Nederland ontbreken. Middels bloed- en mestonderzoek is in 2012 op Nederlandse melkgeitenbedrijven inzicht verkregen in het percentage besmette bedrijven en geiten. Het percentage melkgeitenbedrijven waarop ongunstige (positieve) uitslagen werden verkregen was 78% (95% betrouwbaarheidsinterval 60%-86%). Op bedrijven met ongunstige uitslagen had 4% (0%-7%) van de geiten een ongunstige uitslag.
Verschijnselen
Bij het merendeel van de besmette geiten worden geen symptomen waargenomen en wordt besmetting niet of pas laat opgemerkt. Patuberculose openbaart zich bij geiten zelden voor een leeftijd van één jaar. Meestal zijn de dieren twee tot vier jaar oud. Voordat de ziekte zich klinisch manifesteert bij een besmet dier, heeft dat dier vaak een periode van stress meegemaakt. Bijvoorbeeld dracht gevolgd door de geboorte van lammeren of introductie in een nieuw koppel. Na opname via de bek dringt de MAP-bacterie het slijmvlies van het laatste deel van de dunne darm (ileum) binnen en infecteert lokale afweercellen. Hierdoor ontwikkeld zich een chronische ontsteking met ophoping van geïnfecteerde cellen resulterend in een verdikte darmwand. Voedingstoffen worden steeds slechter opgenomen door dit verdikte ontstoken darmslijmvlies, waardoor eiwitverlies ontstaat, wat zich uit in vermagering (‘protein-losing-syndrome’). Kenmerkend voor geiten met klinische paratbc is een progressief gewichtsverlies resulterend in uitputting. De eetlust blijft aanvankelijk goed, maar neemt af naarmate de aandoening voortschrijdt. De melkproductie neemt af, naar mate het dier aan conditie inlevert.
Overigens passeren de bacteriën de darm en worden vervolgens tevens teruggevonden in verschillende organen.
Een ruw haarkleed en een schilferachtige huid worden vaak waargenomen. Typisch is het spierwitte uier vlak voor de dieren aan de paratbc bezwijken. Pas in het eindstadium van de aandoening wordt soms waterige diarree gezien. In tegenstelling tot bij het rund sterven geiten als gevolg van paratbc vaak zonder diarree te hebben gehad.
Diagnose
De diagnostiek van klinische paratuberculose is bij het levende dier niet eenvoudig. Het is belangrijk om te weten dat het na besmetting enkele maanden tot jaren kan duren voordat antistoffen of de MAP-bacterie kan worden aangetoond. Een gunstige uitslag bij onderzoek van een enkel dier betekent daarom niet dat het dier niet-geïnfecteerd kan zijn. Onderzoek van het koppel levert wel een betrouwbaar beeld van de situatie op het bedrijf: als daarbij uitsluitend gunstige uitslagen worden verkregen is het onwaarschijnlijk dat het bedrijf zwaar is besmet.
De GD zet verschillende laboratoriumtesten in om de aanwezigheid van paratbc-infectie aan te tonen. De testen tonen antistoffen tegen paratbc-bacteriën of paratbc-bacteriën aan.
Pathologisch onderzoek
Pathologisch onderzoek van één of meer van paratuberculose verdachte geiten is de beste methode om de (bedrijfs-)diagnose te stellen. Naast het zowel macroscopisch als microscopisch typische beeld met verdikte darmslijmvlies ter hoogte van het ileum, (sterk) vergrootte mesenteriale lymfeknopen en een ontsteking van de lokale lymfebanen (lymfangitis), kunnen middels de Ziehl-Neelsen kleuring zuurvaste staafjes worden aangetoond op verdachte plekken, die zeer indicatief zijn voor paratbc-bacteriën.
Serologie
Antistoffen tegen paratbc-bacteriën kunnen met een ELISA-test worden aangetoond in bloed en melk. De GD heeft de ELISA voor melk en serum gevalideerd voor geiten. Om een goed beeld te krijgen van de paratuberculose besmetting, adviseert GD om van minimaal 30 volwassen dieren bloedmonsters te onderzoeken. Minder monsters geven alleen een goed beeld als deze het hele koppel betreffen. Begin met dieren van minimaal drie jaar oud te monsteren die wat betreft conditie en productie tot het ondereind van het koppel horen. Ook dieren van minimaal drie jaar oud met te dunne mest of met diarree zijn geschikte dieren voor onderzoek. Vul deze aan met klinisch onverdachte dieren tot u 30 monsters heeft.
De CBR-titratie test is als serologische test voor individuele diagnostiek minder geschikt.
PCR onderzoek
Voor onderzoek op weefsel, melk, sperma en (gepoolde 2-5) mest heeft de GD een PCR-test beschikbaar. Er wordt hierbij DNA van de paratbc-bacteriën aangetoond. Deze test heeft een hoge gevoeligheid, maar i.v.m. de intermitterende uitscheiding van de paratbc-bacteriën in bijvoorbeeld mest, moet een negatief resultaat met zorg geïnterpreteerd worden. Er kan nog sprake zijn van een dier dat met onderbrekingen uitscheidt.
GD kweekt de paratbc-bacteriën (Mycobacterium avium subspecies paratuberculosis) niet meer omdat het een zeer langdurige en kostbare kweekmethode was, die gevoelig was voor overgroei door andere bacteriën uit de mest en voor allerlei omgevingsomstandigheden en zorgvuldigheid van monstername, en omdat de PCR ten opzichte van kweek minstens zo goede resultaten gaf.
Aanpak van Paratuberculose
Het doel van de aanpak van paratuberculose is zowel het voorkomen van insleep van de infectie op een bedrijf, als het voorkomen van verdere verspreiding van de infectie binnen een besmet bedrijf. De aanpak van paratuberculose kan worden verdeeld in 'niets doen', het uitsluitend toepassen van preventieve maatregelen en het nemen van maatregelen in combinatie met onderzoek. Op een bedrijf dat paratbc-besmette geiten heeft, zal bij niets doen de ziekte zich uitbreiden. Dit leidt uiteindelijk tot aanzienlijke schade welke bestaat uit derving van melkopbrengst, derving door voortijdige afvoer, kosten behandeling zieke dieren en verlies van slachtwaarde. Verschillende anti-mycobacteriële therapieën zijn met weinig succes uitgeprobeerd bij geiten. Er is dus geen goede therapie voor paratbc bij de geit.
Bij de beheersen van paratbc is het voorkomen van (nieuwe) besmettingen van groot belang. Het accent ligt bij preventieve maatregelen, zoals gescheiden opfok. De preventie richt zich op het doorbreken van de infectiecyclus door de lammeren op te laten groeien in een paratbc-vrije omgeving. Omdat niet-zichtbaar zieke dieren met de huidige testmethodieken niet altijd kunnen worden opgespoord en deze geiten wel uitscheiden, is het verstandig om lammeren bij de geboorte ‘schoon’ op te vangen. De lammeren worden direct ruimtelijk van de geiten gescheiden en worden moederloos opgefokt. Uit onderzoek van GD blijkt dat er zelden tot nooit MAP in geitenbiest is gevonden. Als paratbc beheersing/bestrijding de enige reden is om geen geitenbiest te verstrekken, wegen de nadelen daarvan (opfokproblemen, gezondheidsproblemen lammeren) mogelijk niet op tegen de (vermeende) voordelen (lager risico MAP infectie lammeren). Vergeet hierbij niet dat het Caprine Arthritis Encephalitis (CAE)-virus en de Caseous Lymfadenitis (CL)-bacterie wel in de biest/melk zitten. Indien runderbiest wordt gebruikt voor de opfok, dient deze afkomstig te zijn van paratbc onverdachte rundveebedrijven met een zo hoog mogelijke status, liefst status 10.
Op bedrijven met een paratbc besmetting bestaat de meest effectieve aanpak uit de combinatie van het voorkomen van nieuwe besmettingen en tijdig afvoeren van geiten voor ze klinisch ziek worden en voor een verhoogde uitscheiding van paratbc-bacteriën zorgen. Dit kan door middel van het opsporen en afvoeren van besmette individuen. Preventie van verspreiding van de ziekte is de beste aanpak. Klinisch zieke dieren moeten zo snel mogelijk worden geïsoleerd en geruimd. De laatst geboren lammeren van klinisch zieke dieren worden als potentieel besmet beschouwd en bij voorkeur niet aangehouden.
Ziektekiemen kunnen het bedrijf ook binnenkomen via landbouwwerktuigen, mestinjecteurs, veevervoermiddelen en gebruiksvoorwerpen (verlosmateriaal, klauwbekapmateriaal, etc). Ook beroepsmatige bezoekers en de meegebrachte apparatuur vormen een risico. Zorg voor een omkleedruimte, bedrijfskleding en schoeisel.
Aanvoer van dieren, inzet dekbokken en aanwending (drijf)mest
Bij aanvoer van nieuwe dieren is het verstandig om, naast informatie uitvragen bij de leverancier ten aanzien van situatie en vaccinatiestatus, de dieren te testen op antistoffen tegen de paratbc-bacterie en een quarantaine procedure te hanteren. Schakel een transportbedrijf in dat de hygiëneregels goed naleeft (erkend transporteur). Voorkom contact met ander vee (buurbedrijven, uitscharen, manifestaties).
Ten aanzien van de bokken is het advies om jonge, of in ieder geval paratbc test-negatieve dieren bij de lammeren te laten dekken. Opfok- en jonge bokken dienen het gehele jaar fysiek gescheiden gehouden te worden van oudere dekbokken. Oudere dekbokken kunnen het beste voor het dekseizoen getest worden en niet ingezet als er antistoffen tegen paratbc aangetoond worden. Let wel: een gunstige uitslag van eenmalig onderzoek bij een individueel dier geeft geen zekerheid over de afwezigheid van een paratbc-besmetting. Een ongunstige uitslag daarentegen is zeker een reden om het betreffende dier niet toe te voegen aan het koppel.
De paratbc-bacterie heeft een stevige waslaag, waardoor deze meer dan een jaar buiten het dier kan overleven in bijvoorbeeld kuilgras, mest, water en grond. Onder invloed van UV-straling, zoals bijvoorbeeld zonlicht, gaat de bacterie snel dood. Bij de aanwending van eigen mest of (drijf)mest van rundveebedrijven op percelen waar geiten geweid worden of gewaswinning ten behoeve van de geiten plaatsvindt, is de herkomst (minimaal status A) belangrijk. Overleg dit met de loonwerker. Toch van plan mest aan te voeren? Wendt het dan alleen aan op bouwland, zodat eventuele paratbc- maar ook bijvoorbeeld salmonella-bacteriën niet op de weidepercelen en in het kuilvoer terecht kunnen komen.
Vaccinatie
Vaccinatie tegen MAP kan een belangrijk middel zijn in de strijd tegen klinische paratbc. Vaccinatie geeft geen volledige bescherming, maar verminderd en vertraagd kliniek en daarmee tevens verspreiding. Ofwel hoewel de uitscheiding van paratbc-bacteriën bij gevaccineerde dieren niet tot nul werd gereduceerd, verminderde deze wel. Gesloten bedrijven met een hoog productieniveau, lage uitvalspercentages en waar nooit de diagnose paratuberculose is gesteld, doen er verstandig aan om niet zonder meer tot vaccinatie over te gaan.