14-10-2024:
Het verband tussen PCV3 en het veroorzaken van reproductie-problemen bij zeugen wordt betwist. Er werd bij twee gevallen waarvoor geaborteerde vruchten en vruchtvliezen waren aangeboden voor onderzoek, PCV3 gevonden als de enige waarschijnlijke oorzaak. Deze twee casussen beschrijven het klinische en diagnostische onderzoek en beogen bij te dragen aan het wetenschappelijke debat over de relevantie en impact van PCV3 bij varkens.
Casus 1
Een bedrijf met 1.300 zeugen, waarbij de eigen opfok van gelten plaatsvond, meldde een toename van vroeggeboren worpen met een hoger aantal mummies en doodgeboren biggen gedurende een periode van acht weken. Bovendien vertoonden zeugen en vooral gelten anorexie rond vijf weken na inseminatie, gevolgd door gewichtsverlies en incidenteel sterfte. Bovendien werd een toename van abortussen waargenomen.
Casus 2
Een bedrijf met 450 dieren meldde incidentele abortussen in het derde trimester van de dracht alsmede vroeggeboorte (D108 na inseminatie) bij ongeveer tien gelten gedurende een periode van drie weken.
Op beide bedrijven werd geen bewijs gevonden van luchtweg- of maagdarmziekten, noch van systemische ziekten bij zeugen of gelten, op de anorexie na. Op beide bedrijven was de opfok en huisvesting van gelten strikt gescheiden van de zeugen, en was de geltenadaptatie periode beperkt in tijd.
Voor beide gevallen werden twee foetussen, en bij casus 2 ook vruchtvliezen, ingestuurd naar GD voor pathologisch en microbiologisch onderzoek. Er werden geen macroscopische afwijkingen gevonden. De bacteriële kweek van maaginhoud was negatief. Initieel waren de PCR-tests op foetale weefsels voor parvovirus, PCV2 en PRRSV ook negatief. Bij casus 1 werd via histopathologie een lymfocytaire en neutrofiele perivasculaire ontsteking waargenomen van het hart. Bij casus 2 werd geen hartontsteking waargenomen. Vervolgens werd hartweefsel ingediend voor PCV3-testen via PCR. Voor beide gevallen gaf de PCV3-PCR positieve resultaten met lage Ct-waarden (~14 en ~21 respectievelijk). Vervolgens werden weefselmonsters onderzocht op PCV3 via In Situ Hybridisatie (ISH). In beide gevallen toonde ISH bewijs voor multifocale aanwezigheid van PCV3-DNA in de kernen van hartspiercellen en in de wand van vaatjes in de hartspier.
Samenvattend, PCV3 was aanwezig in foetale weefsels en werd gevonden als enige waarschijnlijke oorzaak van de vroeggeboorte en abortussen in beide gevallen. Casus 2 illustreert dat PCV3-DNA kan worden gedetecteerd in grote aantallen in hartspierweefsel in afwezigheid van ontsteking. Bovendien geeft de afwezigheid van PCV3 in een van de onderzochte foetussen aan dat bij gevallen van abortus mogelijk meerdere foetussen moeten worden onderzocht om een PCV3-infectie te diagnosticeren.
Deze casus dragen bij aan discussie over het verband tussen PCV3 infecties en reproductie problematiek bij zeugen.