​Voor een aantal praktijkproblemen kan klinisch chemisch bloedonderzoek aanvullende diagnostische informatie opleveren. GD heeft hiervoor diagnostische pakketten geformuleerd (zie tabel). Individuele analyses zijn mogelijk, maar een pakket geeft vaak beter uitsluitsel bij de differentiaaldiagnose. GD heeft pakketten voor:
- beenproblemen, stijve varkens en verlammingen (zowel bij zeugen als vleesvarkens);
- problemen met bleke varkens, ruw haarkleed, vermageren, onvoldoende weerstand;
- problemen rond werpen (duur partus, op gang komen melkgift).
Tabel: Aanbevolen bepalingen per klinische aandoening
Diagnostisch pakket |
Parameters |
Uitgebreide parameters |
Bot- of mineralisatieproblemen |
fosfor, calcium, ALP, creatinine, oc, ctx |
|
Spierproblemen |
magnesium, CPK, GSH-Px |
vitamine E |
Chronische infectie |
totaal eiwit, albumine, haptoglobine |
globuline (alfa, beta, gamma) |
Chronisch leverlijden |
AST, bili-totaal, NEFA |
albumine |
Nieraandoeningen |
ureum, creatinine, fosfor |
|
Tekorten in de voeding |
hemoglobine, koper, zink, totaal eiwit, albumine, GSH-Px |
ureum |
Mineralentekort rond de partus |
fosfor |
|
Onvoldoende melkproductie, traag werpen |
fosfor, AST, NEFA en ureum |
bili-totaal, creatinine |
Beenproblemen
Oorzaken van beenproblemen bij varkens kunnen liggen in bot, spier of zenuwaandoeningen.
- Bij een bot- of mineralisatieprobleem ligt de focus vooral op fosfor, calcium, ALP en creatinine (in verband met nierafwijkingen). De botspecifieke parameters osteocalcine ((oc) = botopbouw) en C-telopeptide ((ctx) = botafbraak) kunnen worden bepaald, maar de interpretatie van de resultaten moet in samenhang met kliniek, leeftijd van het dier en andere parameters worden gedaan.
- Wanneer spierproblemen worden vermoed, worden vitamine E, magnesium, CPK en GSH-px onderzocht.
- Zenuwaandoeningen, bijvoorbeeld abces of gezwel in het ruggenmerg of de hersenen, zijn via bloedonderzoek niet te diagnosticeren.
Bleke varkens, ruw haarkleed, vermageren, onvoldoende weerstand
De oorzaak van bleke dieren, ruw haarkleed, vermageren en slechte weerstand kan liggen aan chronische infecties, lever of nierlijden of tekorten in de voeding.
Bloedafname moet gebeuren bij dieren in een stabiele fase, zodat de interpretatie van de uitslagen niet bemoeilijkt wordt door stress of sterke veranderingen in het dier. Dus bij biggen niet binnen twee weken na spenen of twee weken na opleg in het mesthok en bij zeugen niet tussen vier weken voor of drie weken na werpen.
- Bij chronische infectie: totaal eiwit, albumine, haptoglobine
- Bij chronisch leverlijden: AST, bili totaal, NEFA
- Bij vermoeden van nierlijden: ureum, creatinine
- Bij tekorten in de voeding: hemoglobine, koper, zink, totaal eiwit, albumine, overmaat Se door middel van GSH-px.
Problemen rond werpen (duur partus, op gang komen melkgift)
De oorzaken van problemen rond het werpen bij zeugen (traag werpen, melkgift moeilijk op gang) zijn nog niet goed bekend. Enkele werkhypothesen zijn:
- dysbacteriose: door verval van bacteriën in het maagdarmkanaal, bijvoorbeeld door voerovergangen, ontstaan endotoxinen. Deze endotoxinen worden opgenomen in het lichaam en geven een stimulatie van het immuunsysteem met een lagere voeropname en melkproductie tot gevolg.
- mineralentekorten: tekorten aan calcium, fosfor en/of magnesium ontstaan door de piekvraag door het op gang komen van de melkproductie;
- het bepalen van de mineralenstatus van zeugen rond werpen blijft een probleem. Alleen fosforbepaling in serum geeft op dit moment een interpretabele waarde. De magnesiumgehalten zijn zelden afwijkend. Ook voor calcium geldt dat deze waarde dusdanig strikt wordt gereguleerd dat zelden afwijkingen worden gevonden. Zeer lage waarden van calcium en fosfor in de urine geven een aandachtspunt aan, maar de exacte relatie met klinische problemen ligt nog niet vast.
- verhoogde energievraag: door verhoogde productie kan de lever de energie niet snel genoeg aanleveren. Hierdoor beschadigen levercellen (hoge vetaanvoer, onvoldoende snel vetverbruik) en vermindert de weerstand (eiwitproductie).
- fosfor, NEFA, AST, bili totaal, creatinine en ureum kunnen worden onderzocht bij onvoldoende melkproductie en trage zeugen.
- beginnend nierfalen (door toxinen): fosfaat wordt niet meer goed gereguleerd. Hierdoor neemt de calciummobilisatie vanuit het bot sterk toe. Bij hoogproductieve zeugen (hoge melkproductie) is de vraag naar calcium sterk verhoogd en is de calciumvoorraad uit het bot reeds fors aangesproken. Indien de calciumaanvoer of vitamine D via het voer onvoldoende is, ontstaan zwakke botten en beenproblemen. â—¦creatinine, fosfor in serum kunnen worden onderzocht bij beginnend nierfalen.
Tabel: Referentiewaarden voor zeugen rond werpen (onderzoek naar deze waarden is nog lopende)
Parameter |
Eenheid |
Zeugen a.p. |
Zeugen p.p. |
Betekenis zeugen |
Mineralen |
Fosfor |
mmol/L |
1,4 - 3,3 |
1,3 - 3,3 |
< 1,3, > 3,5 |
Eiwitten |
Totaal eiwit |
g/L |
68 - 89 |
> 98 & < 65 |
|
Albumine |
g/L |
37 - 46 |
> 50 & < 35 |
|
Haptoglobine |
g/L |
< 1,6 |
2,2 |
> 2,5 |
Globuline = Tot. eiwit - Alb. |
g/L |
28 - 45 |
> 47 & < 25 |
|
Enzymen |
ALP (> 1 jaar) |
U/L |
< 100 |
< 80 |
> 200 |
ALP (< 1 jaar) |
U/L |
< 120 |
< 100 |
> 1000 |
AST |
U/L |
< 75 |
> 125 |
|
gGT |
U/L |
< 80 |
> 125 |
|
Bili totaal |
μmol/L |
< 17 |
< 13 |
> 15 |
CPK |
U/L |
|
|
> 2000 |
Afvalstoffen |
Ureum |
mmol/L |
3,5 - 6,0 |
3,50 - 7,0 |
> 8,5 & < 3,0 |
Creatinine |
μmol/L |
< 250 |
< 200 |
> 300 |
NEFA |
mmol/L |
< 0,64 |
< 1,30 |
> 1,0 |
Bron:
1: A.J. Verheyen, D.G. Maes, B. Mateusen, P. Deprez, G.P. Janssens, L.D. Lange, G. Counotte: Serum biochemical reference values for gestating and lactating sows. Vet J. 2006 May 22.
2: Counotte, oktober 2006 op basis van praktijkgegevens 2000 - 2006; de diverse parameters zijn afkomstig van ingezonden monsters, uit de periode 2000 - 2006 en van een aselecte steekproef ongeacht leeftijdscategorie en klacht. Per parameter zijn 200 tot 1000 analyses gebruikt. De onder- en bovengrenzen zijn bepaald op basis van statistische verwerking (plus en min tweemaal de standaardafwijking). Deze waarden zijn aangehouden als de grenzen van de referentiewaarden.
Terug naar klinische chemie