Toxocara vitulorum is een parasitaire spoelworm infectie die vooral bij kalveren in (sub)tropische gebieden endemisch voorkomt en in Nederland incidenteel wordt gevonden(2,3). De belangrijkste transmissieroute is lactogeen. Indien eitjes worden opgenomen door volwassen koeien, vestigen de larven zich o.a. in de lever, longen en uier. Rond afkalven worden ze actief en migreren naar de uier. Via de biest wordt de infectie overgedragen aan het kalf. In het kalf worden de larven volwassen in de darmen, waarna het kalf eieren gaat uitscheiden en de infectie wordt verspreid.
De ziekte geeft alleen problemen bij kalveren tot enkele maanden leeftijd. De symptomen zijn aspecifiek en bestaan o.a. uit slecht in het haar zitten, diarree en soms koliek. Waterbuffelkalveren zijn extra gevoelig voor deze spoelworm. Kalveren met Toxocara vitulorum kunnen behandeld worden met antiparasitica, maar aangezien de infectie symptoomloos aanwezig kan zijn in volwassen koeien, is de infectie op koppelniveau lastig onder controle te krijgen.
Direct naar:
Volksgezondheid
Het is onbekend of Toxocara vitulorum zoönotisch is. Naar analogie van Toxocara cati (spoelworm van de kat) en Toxocara canis (spoelworm van de hond) wordt deze mogelijkheid niet uitgesloten. Echter, bij Toxocara cati of canis worden in het geval van een besmetting infectieuze eieren met L2 larven opgenomen door de mens. Deze L2 larven migreren in de gastheer, zowel bij de hond/kat als bij de mens. Dit kan ziekteverschijnselen veroorzaken (viscerale larva migrans). De kans dat infectieuze eieren met L2 larven (kalvermest) worden opgenomen is beroepsafhankelijk. Er zijn in de literatuur geen humane gevallen beschreven.
De melk van koeien bevat L3 larven, deze larven migreren niet door het lichaam van de gastheer die deze larven via de melk heeft opgenomen. L3 larven blijven in de darmen om zich daar, bij de juiste gastheer, te ontwikkelen tot volwassen wormen. Het wordt daarom onwaarschijnlijk geacht dat Toxocara vitulorum problemen veroorzaakt door migratie bij de mens na opname van L3 larven via het drinken van rauwe melk14). Een zoönotisch risico via melk lijkt daarom zeer onwaarschijnlijk.
Gevoelige diersoorten
De infectie is beschreven bij rundvee (Bos taurus), zebu (Bos indicus), waterbuffels (Bubalis bubalis) en bisons (Bison bison)6,7). In de literatuur zijn, voor zover aangegeven in de betreffende artikelen, alleen gevallen bij zoogkoeien beschreven. Melkvee wordt niet expliciet genoemd in de literatuur.
De parasiet
Toxocara vitulorum is een ascaride nematode (rondworm) die met name voorkomt in (sub)tropische gebieden (o.a. Zuid-Europa). De volwassen wormen kunnen 106-400 mm lang zijn en 25-70 mm breed. In individuele kalveren zijn infestaties gevonden van 14 tot 1025 wormen per kalf. Het merendeel van de wormen bevindt zich in het duodenum9). Bij sectie van een Herefordkalf uit Wales is een volwassen worm gevonden van 27,1 cm lang en 0,5 cm breed12). Bij parasitologisch onderzoek kunnen de eieren in beeld worden gebracht. Deze eieren zijn subsferisch, ruwwandig en meten 69-95 µm bij 60-77 µm6).
Overleving
De eieren overleven met name in een natte, warme omgeving (bijvoorbeeld waterbaden en modderpoelen voor buffels in Aziatische landen). Als de eieren 3-4 cm diep zitten in dergelijke modderpoelen, kunnen ze tot 17 maanden overleven. In een hete, droge periode sterven de larven in de eieren. Als de eieren <2 cm onder het oppervalk liggen, is de overlevingskans kleiner 14).
Een overlevingsduur van 2 jaar van eieren in de omgeving is vastgesteld. De eieren gaan echter snel kapot bij direct zonlicht of als ze aan het wateroppervlak liggen14). Op de weide werden in een onderzoek slechts enkele eieren gevonden, de kwaliteit van deze eieren was gering14).
Cyclus
Volwassen wormen in het duodenum van kalveren tussen de 3 en 12 weken oud produceren grote hoeveelheden eieren. Na uitscheiding ontwikkelen deze eieren in het milieu tot infectieuze eieren. Deze infectieuze eieren worden vanuit de omgeving opgenomen door runderen (volwassen dieren of kalveren). In het rund ontwikkelen de larven zich in de eieren van L2 naar L313). De larven migreren in het lichaam via de bloedbaan. De L3 larven ontwikkelen zich in runderen niet tot volwassen wormen, maar nestelen zich in organen (met name lever, longen en uierweefsel4) en gaan in inhibitie. In de eerste 3-7 weken na infectie groeien de larven ca 10%. In drachtige dieren groeien de larven verder vanaf 1-8 dagen voor kalven. De larven van 500-600 µm lang migreren ca 3 dagen voor afkalven naar de uier. Hier groeien ze verder tot ca 1200 µm. Vervolgens worden de L3 larven gedurende ca 7 dagen uitgescheiden met de biest/melk. Op 2-5 dagen na kalven zijn de meeste Toxocara vitulorum L3 larven te vinden in de melk4). De belangrijkste transmissieroute is lactogeen.
Larven in volwassen koeien kunnen een paar jaar overleven en kunnen hierdoor tot wel 3 pariteiten de kalveren besmetten. Een infectie bij mannelijke dieren, of vrouwelijke dieren die niet gedekt worden, loopt dood6,2). Volwassen koeien kunnen niet besmet worden met L3 larven (zonder ei), dit is alleen succesvol bij kalveren4).
De prepatent periode is 20-25 dagen, na ongeveer 3 weken scheidt het kalf vele eieren uit in de mest. Bij een pathogene infectie zijn er EPG’s van 500 tot 30.000, met een piek op 5-7 weken leeftijd. De uitscheiding daalt sterk bij kalveren ouder dan 8 weken, waarschijnlijk door opbouwende immuniteit9). In een ander onderzoek zijn EPG’s gevonden van 10 tot 4.120, waarbij de meeste kalveren EPG’s hadden van >200012). In dit onderzoek vertoonden de kalveren positieve EPG’s vanaf 2 weken leeftijd, met een piek in de EPG op 5-9 weken, waarna de hoeveelheid EPG’s afnam. Van de 12e tot de 20e week werden geen eieren meer gevonden in de mest12). Roberts stelde EPG’s vast van 8.000-100.000 EPG/dag14). De hoge EPG’s worden waarschijnlijk veroorzaakt door de hoge eiproductie per worm , niet door een hoog aantal wormen per kalf12).
Na 5-6 maanden leeftijd zijn de meeste wormen uitgestoten16).
Toxocara vitulorum wordt met name overgedragen via biest aan kalveren. Oudere runderen worden geïnfecteerd via de infectieuze eieren die de kalveren uitscheiden6). Binnen de uitgescheiden eieren ontwikkelen de L2-larven zich in 10-12 dagen bij ideale omstandigheden (29°C, nat en voldoende zuurstof). Na 17 dagen zijn de eieren dan infectieus. De minimale temperatuur waarbij de larven zich ontwikkelen is 19°C14). Afhankelijk van de omstandigheden kan de ontwikkeling buiten het dier echter enkele weken tot maanden duren.
Uit meerdere onderzoeken bleek dat slechts incidenteel enkele larven nestelen in de placenta of de ongeboren vrucht, deze infectieroute wordt van zeer ondergeschikt belang geacht. Dit is bevestigd in een onderzoek waarbij kalveren direct na de geboorte weg werden gehaald bij de besmette moeders en de lactogene route onderbroken werd. Geen enkel kalf was intra-uterien besmet4).
Met name kalveren zijn gevoelig. Soms zijn er klinische verschijnselen, maar de ziekte kan ook asymptomatisch verlopen. Bij waterbuffelkalveren is sterfte door Toxocara vitulorum beschreven2). Als er klinische symptomen zijn, betreft dit meestal diarree en slecht in het haar zitten. De kalveren ogen verder gezond7). Bij een ernstige infectie kan obstipatie, verminderde eetlust, vermagering, groeiachterstand, koliek, een doffe vacht en dehydratie optreden 6,9). Bij zeer ernstige infecties kan een obstructie (intestinaal en biliair), volvulus, intussusceptie of darmperforatie ontstaan. De mortaliteit kan dan oplopen tot 30-80%9,15). Gesuggereerd wordt dat de infectie eerder klinisch wordt als ook andere factoren meespelen, zoals een co-infectie met coccidiose of andere infecties (bacterieel, viraal, parasitair)7,9) en managementfactoren zoals suboptimale voeding 9,14). De leeftijd waarop de kalveren symptomen ontwikkelen varieert van 1-3 maanden 9,7). De migratie van larven in volwassen runderen (via bloedvaten) verloopt symptoomloos 4,13).
De diagnose kan worden gesteld door middel van mestonderzoek. Met de centrifuge-sedimentatie-flotatie of McMaster methode kunnen de eieren van Toxocara vitulorum in beeld worden gebracht6). Klinisch kunnen lange witte wormen gezien worden uit de anus, rond het perineum en in de mest 2,6). Mestonderzoek is alleen zinvol bij jonge kalveren, aangezien bij volwassen dieren de cyclus niet voltooid wordt en er geen volwassen stadia en zodoende geen eieren aanwezig zijn6). Vals positieve uitslagen kunnen ontstaan door coprofagie (passanten). Vals negatieve uitslagen kunnen ontstaan bij een te vroege monstername, ten tijde van de prepatentperiode. De eiuitscheiding bij geïnfecteerde kalveren is erg hoog (tot 110.000 eieren/dag), waardoor vals negatieve resultaten door een lage EPG onwaarschijnlijk zijn.
Risicofactoren voor introductie en handhaving van de infectie
In Groot Brittannië is in 2007 een infectie vastgesteld in een koppel zoogkoeien, zonder een relatie met import. De herkomst van de infectie is niet vastgesteld. De onderzoekers geven echter aan dat er een toename is van gehouden kuddes bisons in Groot Brittannië: van 74 in 1999 naar 376 in 2006. Import van dergelijke dieren wordt als risicofactor gezien voor o.a. de introductie van Toxocara vitulorum in de inheemse rundveepopulatie7).
Een sociologisch onderzoek in Laos stelde dat de hoge prevalentie van Toxocara vitulorum o.a. het gevolg was van onvoldoende kennis over Toxocara vitulorum bij de veehouders, waardoor slechts 2,5% van de veehouders, waarbij de infectie op het bedrijf was vastgesteld, daadwerkelijk een behandeling had ingesteld tegen de aandoening10).
Aangezien de infectie voor het grootste deel wordt overgedragen via een lactogene route, lijkt het aannemelijk dat de verspreiding meer beïnvloed wordt door management, dan door het klimaat. Met name het laten zogen van kalveren bij de moeder lijkt de grootste risicofactor voor het handhaven van de infectie op een bedrijf, ongeacht de klimatologische omstandigheden6). Echter, andere onderzoekers suggereren dat een toename in prevalentie van Toxocara vitulorum een reflectie zou kunnen zijn van de wereldwijde klimaatverandering. Ook de introductie van buffels afkomstig uit gebieden waar Toxocara vitulorum endemisch is en daardoor fecale besmetting van weilanden en materiaal kan volgens de onderzoekers een verklaring zijn voor de toename van de prevalentie15).
Risico ontstaan en persisteren infectie op melkveebedrijven in Nederland
De prevalentie van Toxocara vitulorum in Nederland is niet bekend. Er worden regelmatig zoogkoeien geïmporteerd uit endemische gebieden (o.a. Italië, Frankrijk), waardoor introductie in Nederland niet onwaarschijnlijk is. De kans dat Toxocara vitulorum geïntroduceerd wordt op Nederlandse melkveebedrijven is afhankelijk van het aantal geïmporteerde runderen uit endemische gebieden, de mate van voorkomen van Toxocara vitulorum in deze gebieden en de contactstructuren met bedrijven die besmette runderen hebben geïmporteerd.
De kans dat een geïntroduceerde besmetting persisteert op een regulier (niet biologisch) melkveebedrijf lijkt niet groot. Kalveren krijgen wel biest en melk van de moeder, maar worden meestal binnen 1 dag na geboorte afgezonderd van volwassen koeien. De kans dat koeien met kalvermest van kalveren ouder dan 3 weken in aanraking komen is klein, aangezien de kalveren meestal niet geweid worden in deze leeftijd (< 5 maanden). Een eventuele besmetting kan dan alleen plaatsvinden via de veehouder (met kalvermest aan laarzen of materiaal in aanraking komen met het voer voor de koeien) of via kalvermest dat is uitgereden op een weiland. Het is niet onderzocht hoe lang de eieren overleven in een kalverhok of in de mesthoop (stro en kalvermest) onder Nederlandse omstandigheden (geen (sub)tropisch klimaat). Als de eieren tot ontwikkeling komen in een kalverhok, is het mogelijk dat de (oudere) kalveren infectieuze eieren kunnen opnemen vanuit de omgeving, waardoor een kalf besmet kan raken en mogelijk na ongeveer 2 jaar de infectie alsnog doorgeeft aan haar kalf. Deze infectieroute wordt gesuggereerd, maar is niet beschreven in de literatuur. Bij biologische melkveebedrijven komt het voor dat kalveren enkele weken of maanden bij de moeder blijven lopen, waardoor het risico van persistentie na een introductie mogelijk vergelijkbaar is met zoogkoebedrijven.
Prevalentie in Nederland
In het derde kwartaal van 2008 werd een infectie met Toxocara vitulorum vastgesteld bij een Piemontese kalf, geboren uit een uit Italië geïmporteerde moeder2,3). In het tweede kwartaal van 2010 werd de infectie ook vastgesteld bij uit Roemenië geïmporteerde kalveren. In het tweede kwartaal van 2014 werd opnieuw Toxocara vitulorum vastgesteld: in mestmonsters die waren ingestuurd naar de GD voor onderzoek op coccidiose, werden eieren gezien van Toxocara vitulorum. De mestmonsters waren afkomstig van Blonde d’ Aquitaine kalveren van circa twee maanden oud. De kalveren waren in Nederland geboren uit Nederlandse koeien. De koeien met hun kalveren waren enkele weken voor de diagnose aangekocht van een ander Nederlands zoogkoeienbedrijf. Op zowel het kopende als verkopende bedrijf waren alleen Nederlandse runderen aanwezig. Mogelijk dat dit het eerste, bevestigde, inheemse geval is3).
In het derde kwartaal van 2014 is een besmetting met T. vitulorum vastgesteld bij een Nederlands zoogkalf. De moeder van het kalf is geboren en getogen in Nederland. Het betrof een zoogkoeienbedrijf (buitenlands ras). Alle aanwezige runderen zijn in Nederland geboren en getogen. In het verleden zijn er wel runderen van buitenlandse herkomst op het bedrijf aanwezig geweest, de laatste daarvan zijn in juni 2012 afgevoerd. Mogelijk dat de infectie in het verleden via import geïntroduceerd is en zich heeft gevestigd en verspreid op het bedrijf3).
In het voorjaar van 2017 is een besmetting met T. vitulorum vastgesteld bij een vergelijkbare casus; ook hier betrof het een in Nederland geboren zoogkalf van een (Frans) runderras. De moeder van dit kalf is geboren op het betreffende Nederlandse zoogkoeienbedrijf. Alle aanwezige runderen zijn in Nederland geboren en getogen. In het verleden zijn er wel runderen van buitenlandse herkomst op het bedrijf aanwezig geweest; de laatste daarvan zijn in mei 2013 afgevoerd.
Prevalentie in Europa
Toxocara vitulorum komt met name voor in (sub)tropische gebieden7). In Europa is de aandoening beschreven in o.a. Duitsland, België, Groot Brittannië7,12), Frankrijk, Griekenland en Italie2). Een infectie in Groot Brittannië betrof een koppelinfectie op een zoogkoeienbedrijf in Wales in 2007. Er was geen relatie met import, de herkomst van de infectie bleef onbekend7). De AHVLA heeft sinds 2002 tevens een infectie van Toxocara vitulorum vastgelegd bij een anoa (gemsbuffel, Bubalus depressicornis), een Europese bison (Bison bonasus) en twee keer bij een Amerikaanse bison7). In 1968-1969 is een prevalentiestudie gedaan in Wales. Bij 5 van 48 zoogkalveren (Herefords) van 2 dagen tot 4 maanden leeftijd werd de infectie vastgesteld12).
Prevalentie wereldwijd
Er zijn diverse gevallen van Toxocara vitulorum beschreven. O.a. In Japan, Australië en Amerika2). In 2011 is in Canada een infectie vastgesteld in een kudde bisons, waarbij de bron van de infectie niet is gevonden6). In 2012 is een prevalentiestudie uitgevoerd in Canada op 98 bedrijven met bisons. Op 4 bedrijven is de infectie gevonden met een prevalentie van 12% op koppelniveau16). In Florida is 2006-2007 een prevalentieonderzoek uitgevoerd. Hierbij werd vastgesteld dat 17,6% van de kalveren <3 maanden geïnfecteerd was. Bij kalveren van 3-4 maanden was dit 0,4% en bij kalveren van 5-6 maanden 0,9%15).
In Laos (Lao Peoples Democratic Republic) is in 2009-2010 een vergelijkbaar uitgebreid prevalentieonderzoek uitgevoerd. Hieruit bleek dat de geschatte prevalentie 22,6% was. 76,8% van de onderzochte gemeenschappen had 1 of meer besmette kalveren. Buffelkalveren hadden hogere EPG’s dan runderkalveren. De prevalentie per leeftijd varieerde, overeenkomstig met de cyclus. De prevalentie bij kalfjes <20 dagen was 6,3%, bij kalfjes van 21-70 dagen was dit 37,4% en bij kalfjes 71-180 dagen was de prevalentie 4,4%9). In Vietnam werd in 2000 de prevalentie geschat op 35,1% bij runderkalveren. In Turkije stelde men in 2006 vast dat 40,2% van de kalveren <3 maanden besmet was. In India zijn ook prevalentiestudies uitgevoerd waarbij de prevalentie in 2000 in rundveekalveren <4 maanden werd vastgesteld op 34,1% en in buffelkalveren op 53,2%. Echter, de studies zijn moeilijk te vergelijken o.a. i.v.m. de variatie in leeftijden van de onderzochte dieren9).
In India (deelstaat Andhra Pradesh) zijn in 2012 mestmonsters van runderen (leeftijd niet weergegeven) onderzocht op diverse parasitaire infecties, waarbij in 16,7% van de monsters Toxocara vitulorum werd vastgesteld11).
Volwassen stadia van Toxocara vitulorum worden gedood door piperazine, pyrantel, febantel, oxfenbendazole, ivermectine en fenbendazole. L3 stadia kunnen worden gedood met pyrantel en levamisol 4,13). Uit een studie in Florida bleek dat fenbendazole (5 mg/kg) slechts voor 85% effectief was15). In 2008 is gebleken dat orale behandeling met albendazole (7.5 mg/kg) effectief is, net als een eenmalige injectie met doramectine (0.2 mg/kg). Bij heronderzoek van de mest werden geen eieren meer gevonden2). Ook is beschreven dat ivermectine, doramectine en moxidectine (SC 0,2 mg/kg eenmalig) 100% effectief is tegen Toxocara vitulorum5), net als eprinomectine (0,5 mg/kg eenmalig pour on) bij kalveren < 3 maanden. Deze laatste behandeling is ook praktisch uitvoerbaar bij zoogkalveren13).
Levamisol, febantel, oxfendazol, piperazine kan worden ingezet, maar doodt mogelijk niet alle wormen1). Mestonderzoek herhalen na 3-4 weken ter controle van de effectiviteit is raadzaam.
Ter bestrijding van de infectie op het bedrijf wordt aangegeven om alle kalveren van 10-16 dagen leeftijd te behandelen met een ontwormmiddel, effectief tegen larvale stadia1,8). Ook de periode van 14-21 dagen wordt genoemd bij het gebruik van pyrantel (12,5mg/ kg eenmalig)9). Aangezien niet alle kalveren klinische verschijnselen ontwikkelen ondanks een infectie, is het van belang om alle kalveren te behandelen9). Na deze behandeling kan het noodzakelijk zijn om opnieuw te behandelen op dag 30 en dag 45 ter preventie van ziekte door opname van eieren uit de omgeving. Dit intensieve behandelschema zal 5 jaar moeten worden volgehouden om uiteindelijk de infectie op het bedrijf te elimineren2).
Het behandelen van volwassen dieren is niet zinvol, aangezien de geïnhibeerde stadia niet gevoelig zijn voor antiparasitica6).
Het behandelen van kalveren dient altijd samen te gaan met management maatregelen; kalvermest verwijderen om besmetting van de omgeving te voorkomen13). Aangezien de kalveren grote hoeveelheden eieren uitscheiden hebben de hokken waar moeders met kalveren lopen de hoogste besmettingsgraad. Met name in modderige, warme plekken kunnen de infectieuze eieren overleven. Op de weide werden in een onderzoek slechts enkele eieren gevonden, echter de kwaliteit van deze eieren was gering14).
De infectie is niet meldings- of bestrijdingsplichtig.
1) Radostits 10th edition. Veterinary medicine
2) F.H.M. Borgsteede, M. Holzhauer, F.L. Herder, E.G. Veldhuis-Wolterbeek, C. Hegeman. Toxocara vitulorum in suckling calves in the Netherlands. Research in Veterinary Science 92 (2012) 254–256
3) GD Kwartaalrapportages 2008-03, 2010-02 en 2014-02
4) Roberts J.A. The Life cycle of Toxocara vitulorum in Asian buffalo (Bubalus Bubalis). Int J for parasitology 1990, Vol 20(7). P 833-840
5) Avcioglu H. A comparison of the efficacy of subcutaneously administered ivermectin, doramectin, and moxidectin against naturally infected Toxocara vitulorum in calves. Tropical Animal Health and Production August 2011, Volume 43, Issue 6, pp 1097-1099
6) Woodbury M.R. et al. Toxocara vitulorum in a bison (Bison bison) herd from western Canada. Can Vet J. 2012; 53: 791-794
7) Jones J.R. et al. Toxocara vitulorum infection in a cattle herd in the UK. Vet Record 2009, 164; 171-172
8) Roberts J.A. et al. Preventive treatment against toxocarosis in bovine calves. Vet Parasitology 44; 111-118
9) Rast L. et al. Prevalence and clinical impact of Toxocara vitulorum in cattle and buffalo calves in northern Lao PDR. Trop Anim Health Prod 2013; 45; 539-546
10) Rast L et al. Why are simple control options for Toxocara vitulorum not being implemented by cattle and buffalo smallholder farmers in South-East Asia? Prev Vet Med 2014; 113; 211-218
11) Murthy G.S.S. et al. Prevalence of gastro intestinal parasites in ruminants and poultry in Telangana region of Andhra Pradesh. J Parast Dis. 2014; 38(2); 190-192
12) Doughty F.R. et al. Infection in calves in northern New South Wales. Australian Vet J. 1972; 48;62-62
13) Avcioglu H. et al. Efficacy of eprinomectin against Toxocara vitulorum in calves. Trop Anim Health Prod. 2011; 43; 283-286
14) Roberts J.A. et al. The extraparasitic life cycle of Toxocara vitulorum in the village environment of Sri Lanka. Vet Research Comm. 1989; 13; 377-388
15) Davila G. et al. Toxocara vitulorum in beef calves in North Central Florida. Vet Parasitology 2010; 168; 261-263
16) Woodbury M.R. et al. A survey to detect Toxocara vitulorum and other gastrointestinal parasites in bison (Bison bison) herds from Manitoba and Saskatchewan. Can Vet J 2014; 55; 870-874