Om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen klauwaandoeningen, lichaamsconditie en melkproductie heeft een Duitse onderzoekgroep in 2009 een veldonderzoek uitgevoerd. De zeven deelnemende melkveebedrijven waren allemaal grootschalige bedrijven met in het totaal 1962 vaarzen, gehouden in ligboxenstallen met standaard roostervloeren.
Voor het veldonderzoek werden notities van klauwaandoeningen op het moment van het bekappen, gecombineerd met onder meer scores voor lichaamsconditie, het aantal lactatiedagen en verdere individuele koe-gegevens (o.a. vet% en eiwit% in de melk).
Klauwaandoeningen
De zes meest voorkomende aandoeningen waren:
- zoolbloeding (57 procent);
- dermatitis digitalis (voorheen Mortellaro, 17 procent);
- stinkpoot (8 procent);
- wittelijn defecten (13 procent);
- zoolzweer (7 procent);
- tyloom (6 procent).
Lichaamsconditie
Zoolbloedingen werden het meest gevonden bij vaarzen tussen 50 en 99 lactatiedagen . Lichtere koeien (<500 kg) waren minder vatbaar voor zoolbloedingen en wittelijn defecten, maar hadden vaker een tyloom.
Uit het onderzoek bleek dat koeien met een betere bouw en met een gemiddelde conditiescore op moment van afkalven (score 3.5) minder kans hadden op ontwikkeling van klauwaandoeningen dan vette of schrale koeien. Verhoogde biomechanische stress (=te veel druk en wrijving) in de klauwen, veroorzaakt door verschillende factoren (onder andere gewicht, sociale rangorde, statijd aan het voerhek), is een verondersteld effect dat leidt tot een verhoogd risico op klauwaandoeningen. Vanuit management- perspectief is het dus van belang om onder- en overconditie van koeien te voorkomen.
Melkproductie
De melkproductie-eigenschappen tussen koeien met en zonder laminitis-gerelateerde klauwaandoeningen (=zoolbloedingen, wittelijn defecten en zoolzweer) verschilden binnen dit onderzoek. Het vetpercentage en de vet-eiwitverhouding in de eerste maand voorafgaand aan het bekappen waren significant lager bij koeien die minder aandoeningen hadden. Deze bevinding toont aan dat metabole stoornissen (zoals slepende melkziekte en pensverzuring), resulterend in afwijkende vet- en eiwitgehalten in de melk, geassocieerd zijn met een hoger risico op klauwaandoeningen.