Afbeelding 1. Materiaal leverbiopt Afbeelding 2.Eppendorf Eppendorf-cupje
De nazorg bij de koe bestaat uit het temperaturen en controleren van de algemene gezondheidstoestand (voeropname e.d.) en indien nodig het toedienen van een antibioticuminjectie, al naar gelang de gezondheidstoestand van het dier en het verloop van de bioptafname. Afsluitend moet de leverbioptnaald volgens de gangbare procedure worden schoongemaakt en gesteriliseerd.
Het pakket leverbiopt (exclusief naald) kunt u bestellen bij GD via 0900-1770. Het bevat materialen en voorschriften voor verzending van maximaal 10 leverbiopten. Het pakket bevat niet de materialen om leverbiopten te nemen.
Hiervoor heeft u nodig:
- scheermesje
- Betadinescrub
- Sterilium
- 10 cc spuit met naald voor lokale anesthesie
- lidocaine cum adrenaline
- betadine-oplossing of jodium 2%
- scalpelmesje en scalpelhouder
- leverbiopsienaald
- 5 cc spuit (voor vacuum trekken op biopsie12 naald)
- krammetjes (niet nodig, prikgaatje is dusdanig klein dat hechting/kram niet nodig is)
- bakje van voldoende afmeting om de bioptnaald ondergedompeld in Sterilium of alcohol in te bewaren
- fysiologische oplossing of gedestilleerd water
- 20 cc spuiten om biopsienaald door te spoelen
Voorbereiding rund
- de leverpunctie wordt bij het staande dier uitgevoerd.
- een goede pensvulling zorgt er voor dat de lever stevig tegen de rechter lichaamswand wordt aangeduwd
- lokaliseer de lever (eventueel) door middel van percussie of echo; dit is (vooral) van belang bij jonge dieren (< 2 jr) wegens mogelijk afwijkende lokatie (soms meer caudaal: 12de intercostaalruimte)
- lokatie van de bioptafname:
- 11de intercostaalruimte (2de van achter) een handbreedte onder dwarsuitsteeksels van de lendenwervels
- 11de intercostaalruimte op de lijn elleboog tubercoxae
- de juiste punctieplaats ligt dichter tegen de craniale rand van de 12de rib dan tegen de caudale rand van de 11de rib, omdat daar de intercostale bloedvaten liggen.
Werkwijze bioptafname
- bioptnaald van te voren in bakje met Sterilium of alcohol 70% leggen
- de vastgestelde lokatie wassen of scheren met Betadinescrub
- ontsmetten met Sterilium-R *
- verdoven: lokale verdoving met Lidocaïne cum adrenaline ( 5 – 10 ml)
- de vastgestelde lokatie nogmaals ontsmetten (Sterilium of Betadine-oplossing)
- puntsnede met (gelimiteerd) scalpelmesje maken
- voor gebruik de bioptnaald naspoelen met steriel fysiologisch of gedestileerd water
- bioptnaald via huidwondje richting tegenovergestelde elleboog inbrengen
- bij bereiken lever de mandrijn verwijderen (en krijgt men een zanderig gevoel, wanneer bioptnaald in de lever 'zit')
- bioptnaald al roterend verder in lever brengen (om leverweefsel los te maken)
- 5 cc spuit op biopsienaald plaatsen en een lichte onderdruk creëren of 'iets vacuum trekken' (2 - 3 cc)
- bij terugtrekken biopsienaald zorgen dat spuit stevig verbonden blijft met biopsienaald
- bij uithalen punt biopsienaald ondersteunen met resorberend papier
- verwijder eventueel bloed van biopsienaald met resorberend papier
- biopsiemateriaal uit biopsienaald verwijderen met behulp van mandrijn op resorberend papier (resorbtie van bloed)
- biopsiemateriaal (met behulp van mandrijn) in monsterbuisje brengen
- sticker met levensnummer en UBN op buisje aanbrengen
- huid nogmaals ontsmetten met Sterilium
De gewenste hoeveelheid monstermateriaal bedraagt 150 - 200 mg voor de bepalingen, éénmaal prikken is als regel voldoende om een biopt te verkrijgen van circa 3 mm dik en 20 mm lengte.
De thans gehanteerde normen voor spoorelementen in leverbiopten staan in tabel 1. De normen zijn tot stand gekomen door eigen metingen gecombineerd met recente literatuur.
Wanneer we het resultaat van een spoorelement classificeren als ‘voldoende’, hoeft u een periode van 3 tot 6 maanden geen problemen te verwachten bij een ongewijzigde bedrijfsvoering (geen plotselinge veranderingen van voer, water, huisvesting). Klinische klachten worden gewoonlijk pas gezien bij de classificatie ‘te laag’ of ‘te hoog’. De classificatie ‘verlaagd’ of ‘verhoogd’ geeft aan dat de status van het betreffende element niet correct is en dat klinische verschijnselen niet direct, maar wel op termijn (3 tot 6 maanden) zijn te verwachten. Er wordt op dit moment geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende diergroepen (jongvee, melkvee, zoogkoeien) aangezien hierover nog onvoldoende bekend is.
Naar de interpretatie mineralen/metalen onderzoek lever van rundvee
Leverbiopt versus bloed, tankmelk- of urine-onderzoek
Voor het vaststellen van de opname gedurende de laatste 7 dagen van spoorelementen vanuit voer zijn twee mogelijkheden ontwikkeld en beschikbaar: via het meten in tankmelk (opname op koppelniveau) en in bloedplasma (individueel). Via tankmelk- of bloedonderzoek meet je de voorziening (actuele opname) van jodium, selenium, zink en koper. Voor bijvoorbeeld zink, ijzer en koper geven de gehalten in bloed en/of urine veelal geen informatie over dreigende tekorten of een overmaat door de bufferende werking van de lever. Pas als de voorraad zo goed als op is, dan zakt het niveau in bloed. Bij overmaat blijft het koperniveau gemiddeld binnen de norm en bij zink en ijzer is het niveau alleen verhoogd bij een grote overmaat. Daar staat tegenover dat bij bacteriële infecties het zink en ijzer in bloed verlaagd is zonder dat er een echt tekort is. Daarom is de gouden standaard voor het bepalen van de status (voorraad) van Cu, Zn, Co het meten van het gehalte in de lever. Hetzelfde geldt voor de bepaling van zware metalen, bij bijvoorbeeld een verdenking van verontreinigingen uit het milieu. Onderzoek heeft aangetoond dat spoorelementen homogeen verdeeld zijn in de lever.
Voor selenium blijft GSH-Px bepaling in bloed de gouden standaard en geeft weergave van de voorraad aan.
Bij de bepaling van de spoorelementenstatus is het zinvol om onderscheid te maken tussen verschillende diergroepen (kalveren, pinken, vaarzen, melkkoeien, vleesvee en lactatiestadia bij melkvee).
Niet alle spoorelementen kunnen in tankmelk, bloed en/of urine worden bepaald (bijvoorbeeld kobalt en molybdeen).
Seleen wordt in de lever ingebouwd in het enzym glutathion-peroxidase dat op zijn beurt weer wordt ingebouwd in bloedcellen. Dit proces duurt 6 tot 8 weken, daarom is het meten van het enzym GSH-Px in bloed een goede indicator voor de seleenvoorraad van de afgelopen 6 tot 8 weken. Ook de afbraak van het enzym duurt twee tot drie maanden, zodat het GSH-Px ook een goede maat is voor de seleenstatus van de komende periode. Se in bloed of tankmelk geeft juist een goede indicatie van de actuele opname en is voorspellend voor de situatie in de toekomst bij gelijkblijvend rantsoen.
Magnesium wordt niet opgeslagen in het lichaam. De uitscheiding in de urine is daarom een afspiegeling van de recente opname van magnesium (tot maximaal drie dagen) Het meten van magnesium in de lever is dus niet zinvol. Magnesium kan niet in het lichaam worden opgeslagen dus moet dagelijks worden opgenomen.
Lees meer informatie over bloedonderzoek op jodium, selenium, koper en zink
Lees meer informatie over tankmelkonderzoek op jodium, selenium, koper en zink
Spoorelementen en zware metalen bepalen in sectiedieren
Het is ook mogelijk om van gestorven en geslachte dieren de mineralen en sporenelementen in een (stuk) lever te bepalen. Meestal nemen de GD-pathologen dit onderzoeksmateriaal bij een ter sectie aangeboden dier waarbij geen afwijkingen worden gevonden. Incidenteel wordt door practici (slachthuis)materiaal ingezonden. Lees meer over zwarte metalen screening