Oppervlaktewater

Zoomfunctie

Moeite met het lezen van de tekst? Vrijwel alle populaire browsers geven u controle over hoe groot websites worden weergegeven.

  • Windows
    Mac OS
  • Zoom in
  • Zoom uit
  • Zoom 100%
  • Muiswiel op / neer
DAP Contact. Voor dierenartsen


​Oppervlaktewater heeft meestal geen constante kwaliteit. Diverse factoren kunnen de kwaliteit van het oppervlaktewater gunstig of ongunstig beïnvloeden, zoals regenwater, hoeveelheid slib, kwel van zeewater, biologische processen en verontreiniging door industrie (calamiteiten). Kennis van dergelijke factoren is van belang voor de interpretatie van laboratoriumresultaten. Hierdoor kan men inschatten hoe het oppervlaktewater zich op langere termijn zal gedragen. Het analyseren van oppervlaktewater zonder de omgeving te kennen is daarom niet zinvol. 

Veedrinkwater2.jpg
Herkomst van oppervlaktewater

Factoren die de kwaliteit van oppervlaktewater beïnvloeden

Hoeveelheid slib
De hoeveelheid slib op de bodem kan de kwaliteit van het oppervlaktewater beïnvloeden. In een normale sliblaag (vijf tot tien cm) hechten bacteriën zich aan het slib en reinigen het water. De meeste van deze bacteriën zijn aëroob. In oppervlaktewater waarin geen slib aanwezig is (bijvoorbeeld een gekanaliseerde sloot met een betonnen bak), zijn minder bacteriën aanwezig, waardoor de reinigende werking minder is. Is de sliblaag te dik (dikker dan tien cm), dan bevat de onderste laag anaërobe bacteriën. Deze produceren vaak waterstofsulfide, methaan of andere gassen. Een sliblaag van vijf tot tien cm is optimaal.

Stroming
In stilstaand water kunnen organismen zich vermeerderen zonder dat ze daarbij worden gehinderd door uitwassing. Dit kan voordelen hebben (schadelijke stoffen worden beter omgezet in onschadelijke stoffen), maar kan ook negatief zijn voor de kwaliteit van het water (ophoping van schadelijke stoffen). Voor snel stromende wateren geldt het tegenovergestelde. Hier krijgen bacteriën geen kans om het water te reinigen.
Optimaal is een sloot die regelmatig en rustig stroomt.
Invloed van grondsoort
  • Zandgrond is redelijk neutraal ten opzichte van oppervlaktewater. Het voegt niets toe en onttrekt niets aan het water. Wel kan zandgrond bacteriën bevatten.
  • Kleigrond hecht allerlei chemische stoffen. Dit kan voordelig zijn doordat de kleigrond het verontreinigd water zuivert. Deze stoffen kunnen later echter weer vrijkomen indien de samenstelling van het water verandert, bijvoorbeeld als het water organisch oplosmiddel bevat.
  • Veengrond bevat veel humuszuren en relatief veel ammonium. Naast deze stoffen is ook meestal ijzer aanwezig. Indien in het oppervlaktewater verontreinigingen voorkomen, zoals organische verbindingen, dan kunnen de humuszuren deze verontreinigingen binden. Hierdoor krijgt het dier de verontreiniging binnen, samen met het water. De smaak van dit water is meestal niet optimaal.
Invloed van zee
Vlak bij zee bevat oppervlaktewater kwelwater, waardoor het zoutgehalte hoog is. Indien echte kwel optreedt vanuit de zee, kan ook een verhoogd sulfaatgehalte voorkomen. In combinatie met veel slib in de sloot, kunnen allerlei processen op gang komen waardoor waterstofsulfide ontstaat.

Biologische processen
Bij hoge watertemperaturen (boven de 20°C) kunnen processen optreden die direct schadelijk zijn voor dieren die het water opnemen.

  • Clostridiumbacteriën komen veel voor in de natuur en zijn op zich niet schadelijk. Het geproduceerde toxine van enkele soorten wel, dit veroorzaakt onder andere botulisme. Watervogels dragen de bacterie veelal bij zich. Indien zij sterven wanneer het water warm is, kunnen de clostridiumbacteriën zich snel vermenigvuldigen en toxine produceren. Runderen en schapen zijn daar gevoelig voor.
  • Een andere groep die schade veroorzaakt tijdens warme perioden zijn de zogenaamde blauwwieralgen. Eigenlijk zijn dit geen algen, maar bacteriën die tegenwoordig tot de groep cyanobacteriën worden gerekend. Een van de kenmerkende eigenschappen is de sterke kleur van deze bacteriën. Het water kan hierdoor plotseling sterk kleuren, bijvoorbeeld rood, groen of blauw. Cyanobacteriën produceren elk hun eigen toxine, die huidklachten, darmklachten of leverklachten geven. Als deze bacteriën afsterven bij het kouder worden van het water, wordt het water zuurstofloos en kunnen eventueel aanwezige vissen sterven. Hierdoor kunnen ook weer schadelijke stoffen vrijkomen die de gezondheid van de drinkende dieren aantasten.
Bij een lage watertemperatuur (in het late najaar, vroege voorjaar) zijn enkele bacteriesoorten in geringe mate actief. Daardoor worden biochemische processen wel opgestart, maar niet afgemaakt. Een goed voorbeeld is de omzetting van ammonium naar nitriet en van nitraat naar ammonium. Indien het water relatief koud is, wordt de eerste stap wel gezet, maar is niet voldoende energie beschikbaar om het proces af te maken. Daardoor kan er nitrietophoping in het water ontstaan. Dit is onder die omstandigheden een natuurlijk proces en wijst niet op afwijkingen. Nitrietconcentraties van 0,5 tot 1,5 mg per liter water zijn geen uitzondering.
Activiteiten op omliggende percelen
Activiteiten die plaatsvinden op omliggende percelen, kunnen van invloed zijn op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Vooral bedrijven die (veel) chemicaliën gebruiken, vormen in dit kader een risico. Niet direct omdat de uitstoot van chemicaliën erg groot is, maar omdat de kans op een ongeluk aanwezig is. Men spreekt dan van een ‘puntbelasting’. Bedrijven die een verhoogd risico vormen, zijn bijvoorbeeld: bloembollenbedrijven, akkerbouwbedrijven, bedrijven met kassen.
Riooloverstorten
Een bekende risicofactor voor de diergezondheid is een riooloverstort. Riooloverstorten zijn wettelijk toegelaten. De meeste rioolzuiveringsinstallaties hebben een capaciteit die in 99% van de gevallen het aanbod uit het riool kan zuiveren. Slechts enkele malen per jaar, bij zeer grote regenval, is de capaciteit onvoldoende om al het water op te vangen en te zuiveren. Om te voorkomen dat de installatie ontregeld raakt, heeft iedere rioolzuiveringsinstallatie een zogenaamde overstort. Het overtollige water wordt dan ongezuiverd in het oppervlaktewater geloosd. Hierdoor kunnen verhoogde concentraties aan bacteriën en chemische stoffen in de sloot komen, die de dieren kunnen opnemen. De aanwezige chemische stoffen zijn meestal niet in dergelijke concentraties aanwezig dat dit problemen geeft, maar de bacteriële verontreiniging kan wel een aanslag doen op de gezondheid van de dieren. De mate van schade is moeilijk te voorspellen. Dit is onder meer afhankelijk van de weerstand van de dieren en de concentratie aan bacteriën.
Industriële verontreiniging
Industriële verontreinigingen zijn een verhoogd risico voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Bekende verontreinigingen zijn: landbouwchemicaliën (zie ook ‘Activiteiten op omliggende percelen’), zware metalen (slibafzettingen), benzine, diesel, verfresten, resten van oplosmiddelen en schoonmaakmiddelen.

Op moderne vuilstortplaatsen wordt het afvalwater (percolatiewater) opgevangen en via een zuiveringsinstallatie verwijderd. Deze stortplaatsen zijn in principe ondoordringbaar voor water. Oudere stortplaatsen hebben deze voorzieningen echter niet, waardoor ze een potentiële verontreinigingsbron zijn.

Oude browser

We zien dat u gebruik maakt van een verouderde browser. Niet alle onderdelen van de website zullen daardoor goed functioneren. Download nu de laatste versie van uw browser om veilig te kunnen surfen.

GD maakt gebruik van cookies om onze website te analyseren en de functionaliteit te verbeteren. Meer info vind je in ons cookiebeleid.