Om virusdeeltjes in een monster aan te kunnen tonen, is het van belang dat een representatief monster wordt onderzocht. Daarvoor dient het monster, binnen een bepaald tijdsbestek na het ontstaan van de ziekteverschijnselen, op de juiste wijze te worden genomen en ingezonden.
Anamnese
Veel klinische aspecten en zelfs pathologische bevindingen zijn niet pathognomonisch voor een specifieke virusziekte. Virologisch vervolgonderzoek is vaak nodig om de veroorzaker van de ziekteverschijnselen te kunnen identificeren. Voor de patholoog is een goede anamnese, inclusief bedrijfshistorie, bij een sectie-inzending van belang om relevant virologisch vervolgonderzoek aan te vragen.
Ziektestadium
Veel virussen vermenigvuldigen zich snel, waarbij hoge virustiters kunnen worden bereikt. Anderzijds nemen virustiters en virusuitscheiding vaak ook weer snel af. Aangezien bij de verschillende virusinfecties ook de incubatietijden nogal kunnen variëren is het van belang de monsters voor virusdetectie te nemen in de acute fase van de ziekte. Daarnaast is het, gezien het soms beperkte diagnostische venster, van belang om monsters te nemen van meerdere dieren binnen hetzelfde bedrijf (in acuut klinisch stadium).
Transport
Vooral wanneer isolatie van virus wordt aangevraagd zijn het monstertransport en het transportmedium van groot belang. Voor de virusisolatietechniek moet het infectieuze virus immers overleven in het monster. Ook bij andere onderzoeken waarbij naar virale eiwitten (antigeen) of viraal erfelijk materiaal wordt gekeken, moet het materiaal in redelijke tot goede conditie zijn.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat monsters gekoeld en niet bevroren moeten worden bewaard en snel (binnen één tot twee dagen) in het laboratorium moeten arriveren. Ook wordt geadviseerd een voor virussen geschikt transportmedium te gebruiken, waardoor het virus wordt beschermd en bacteriën worden gedood. Dergelijke transportmedia zijn bij GD te bestellen via de afdeling verkoop.
Indien de aanwezigheid van virussen in het monstermateriaal middels de PCR-techniek bepaald moet worden, dan zijn de transporteisen veelal milder. Deze eisen kunnen per virus verschillend zijn. Zo kunnen voor het uitvoeren van de IBR-PCR ook droge swabs worden gebruikt.
Inactivatie van virussen
Veel virussen zijn (thermo)labiel: ze worden snel geïnactiveerd buiten het lichaam van de gastheer. Dit geldt met name voor virussen met een envelop (bijvoorbeeld herpesvirussen, orthovirussen en paramyxovirussen). Naakte virussen (bijvoorbeeld rotavirussen en circovirussen) zijn veel resistenter tegen omgevingsinvloeden.
Over het algemeen worden virussen snel geïnactiveerd door hoge temperaturen, uitdroging en ultraviolet licht. Suboptimale transportcondities leiden daarom tot mogelijke fout-negatieve testuitslagen in de virusisolatie. Dit hoeft niet te gelden voor de PCR-techniek.
Autolyse
Wanneer virussen worden geïsoleerd uit orgaanmateriaal, kan inactivatie van virus door autolyse een belangrijke rol spelen. Autolyse begint al vier uur na de dood. Vooral hersenen, lever, nieren en darmen zijn snel onderhevig aan autolyse. Voor het virusonderzoek is het daarom van belang de kadavers snel te koelen en zo snel mogelijk aan te bieden voor sectie. Meer hierover lees je onder ‘Pathologie’.
Terug naar virologie