Wanneer bacteriën zijn gekweekt die relevant kunnen zijn, wordt zoveel mogelijk een antibiogram ingezet. Een aantal kiemen heeft een voorspelbaar gevoeligheidspatroon (veel Grampositieve bacteriën, zoals
Corynebacterium spp., Bacillus spp., Clostridium spp., Erysipelothrix en
ß-hemolytische streptococcen). Andere bacteriën, vooral behorend tot de groep van de Enterobacteriaceae, kunnen met verschillende mechanismen resistentie ontwikkelen, waardoor de gevoeligheid voor een antibioticum niet op voorhand kan worden voorspeld. Zeker bij behandeling van deze kiemen geven antibiogrammen belangrijke informatie.
Methode
GD maakt momenteel voor gevoeligheidstesten gebruik van de agardiffusiemethode. Het principe hierbij is dat papierschijfjes of tabletten, geïmpregneerd met een antibioticum, op een agarplaat worden gelegd, die geënt is met een bacteriesuspensie van een reincultuur (106 bacteriën). Het antibioticum diffundeert vanuit de schijfjes in de agar waardoor rond de schijfjes een gradiënt met een aflopende antibioticumconcentratie ontstaat die bij gevoelige bacteriën de groei remt. Zo ontstaat een remzone om het schijfje. De gevoeligheid van de bacterie voor het geteste antibioticum kan na incubatie worden afgelezen aan de grootte van de remzone.
De grootte van de remzone is afhankelijk van de MIC-waarde (Minimale Inhiberende Concentratie) van de kiem, de concentratie van de bacteriesuspensie, de dikte en samenstelling van de agarlaag, de temperatuur en duur van de incubatie en natuurlijk de hoeveelheid antibioticum in de tabletten/schijfjes. Het is van belang om een gevoeligheidsbepaling gestandaardiseerd uit te voeren, omdat de resultaten anders onbetrouwbaar zijn. GD voert intern strenge controles uit om te garanderen dat de resultaten reproduceerbaar zijn.
De agardiffusiemethode is alleen geschikt voor gemakkelijk en snelgroeiende aërobe kiemen. Van een aantal pathogenen, zoals Mycoplasmata en Clostridia, worden derhalve geen routinematige gevoeligheidstesten uitgevoerd.
Uitslag
De bruikbaarheid van antibiotica bij infecties is afhankelijk van de gevoeligheid van de verwekker en de te bereiken weefselconcentraties van het antibioticum.
Een bacterie wordt als gevoelig beschouwd (S = sensitief) als de MIC lager is dan de concentratie die in het bloed (of weefsel) bereikt wordt, als het antibioticum op de juiste wijze en in de aanbevolen dosering is toegediend. Ongevoelig (R = resistent) zijn bacteriën waarvan de MIC hoger is dan de therapeutisch behaalde spiegels. Deze zogenaamde breekpuntwaarden zijn dus veelal gebaseerd op klinische effectiviteitstudies en farmacokinetische gegevens. Veel van de in veterinaire laboratoria toegepaste criteria zijn overigens afkomstig of afgeleid van humane gegevens.
Of een bacterie “gevoelig” of “ongevoelig” is, wordt uiteindelijk bepaald door het klinische resultaat van de ingestelde anti-bacteriële therapie. Zoals u weet, is de gevoeligheidsbepaling een in-vitro-bepaling. Lokale omstandigheden in de gastheer, zoals afweermechanismen, de farmakokinetiek en de farmakodynamiek bepalen natuurlijk mede het eindresultaat van de antibioticumtherapie.
Terug naar bacteriologie