- Home
- Diergezondheid
- Dierziekten
- Maagdarmwormen
Maagdarmwormen
Maagdarmworminfecties komen voor bij runderen in elke leeftijdsklasse. Vooral bij dieren in het eerste weideseizoen kunnen verschijnselen optreden. De meest typische symptomen zijn: verlies aan eetlust, een ruw haarkleed, gewichtsverlies, achteruitgang van de algehele conditie en een enkele keer diarree.
Dierziekte informatie Maagdarmwormen
Een volwassen maagdarmworm is 6 tot 9 mm lang en leeft, afhankelijk van de soort, in de klieren van de lebmaag, in de dunne darm of in de dikke darm van de gastheer. De volwassen stadia produceren eieren die de gastheer via de mest uitscheidt (zie figuur).
Een volwassen (maagdarm)worm produceert, afhankelijk van de soort, per dag tot 10.000 eieren. Uit de eieren ontwikkelen zich larven (L1), die zich op het weiland in een periode van 2 tot 3 weken ontwikkelen tot infectieuze L3-larven. De snelheid van de ontwikkeling is afhankelijk van de vochtigheid van de omgeving en de temperatuur. Grazende runderen nemen besmettelijke L3-larven op met het gras, waarna de L3-larve zich in de lebmaag via een L4 en L5-stadium verder ontwikkelt tot een volwassen worm (O. ostertagii).
De belangrijkste nematodensoorten zijn Ostertagia Ostertagie in de lebmaag en Cooperia oncophora, Nematodirus Helvetianus en soms Nematodirus Battus in de dunne darm. Heel soms vinden we andere maagdarmwormen, bijvoorbeeld Toxocara vitulorum (met name bij zoogkalveren van koeien uit Zuid-Europa).
Feiten over maagdarmwormen
- Geïnfecteerde dieren besmetten een perceel tijdens beweiding. Overwinterde besmettingen treden op tot globaal 1 juli. In het voorjaar heeft het rund dus vooral met een overwinterde besmetting te kampen.
- Ook pinken kunnen uitscheiders zijn; ze scheiden soms grote aantallen eieren uit via de mest.
- Eieren die via de mest op de weide terechtkomen, ontwikkelen zich onder gunstige omstandigheden (temperatuur, vochtigheid) binnen drie weken tot infectieuze larven. Deze infectieuze larven sterven minder snel dan longwormlarven. Via maaien in de zomer kan een groot aantal worden verwijderd. Na twee keer maaien en/of weiden door een andere diersoort (schapen of paarden) is een perceel weer ‘veilig’ voor beweiding.
- Overwintering van infectieuze larven op een perceel speelt een belangrijke rol in de epidemiologie van de infectie.
- Geïnfecteerde dieren scheiden na drie weken eieren uit in de mest.
- Het optreden van klinische klachten bij het rund is onder andere afhankelijk van de hoeveelheid opgenomen larven en de weerstand van het rund.
- De cyclus van de (maagdarm)wormen buiten de gastheer is vocht- en temperatuursafhankelijk. De ontwikkeling van maagdarmworm die in het najaar op het weiland terecht zijn gekomen, ‘start’ in het voorjaar opnieuw ‘op’ met de ontwikkeling tot infectieuze L3-larven. Deze larven blijven globaal infectieus tot aan 1 juli van dat seizoen. Onbeweide percelen zijn na 1 juli vrij van een overwinterde maagdarmwormbesmetting.
Verschijnselen van maagdarmwormen
De symptomen van maagdarmworminfecties bij jonge dieren zijn aspecifiek. De infectie veroorzaakt een minder goed functioneren van de lebmaag bij een O. ostertagi-infectie of van de dunne darm bij een infectie met andere maagdarmwormen. In eerste instantie uit zich dat als een verminderde groei, c.q. vermagering van het dier, een doffe vacht, een verhoogde gevoeligheid voor andere infecties door verminderde weerstand, en diarree. Diarree is lang niet altijd (duidelijk) aanwezig. Bij melkkoeien kan de melkgift afnemen (1 tot 1,5 kg per dag).
Verschijnselen van maagdarmworminfecties worden vooral gezien in het eerste weideseizoen en in mindere mate bij dieren die eerder weidegang hebben gehad.
Diagnose van maagdarmwormen
Het laboratoriumonderzoek bestaat uit mestonderzoek, bloedonderzoek en tankmelkonderzoek.
Mestonderzoek
Bij jongvee stelt u met mestonderzoek een besmetting met maagdarmwormen vast. Dit is een kwantitatieve bepaling. Van vier tot tien weken na het begin van het weideseizoen is het aantal eieren in de mest een goede afspiegeling van het aantal wormen. Hierna is er geen duidelijke correlatie meer tussen het aantal volwassen wormen en het aantal eieren in de mest. Omdat de uitscheiding niet continu is wordt geadviseerd de diagnostiek te baseren op een mengmonster van drie tot vijf jonge dieren met klinische symptomen (slechte groei, ruig haarkleed etc). Mestonderzoek na een periode van tien weken weidegang zegt niets meer over de ernst van de besmetting. Ook het uitvoeren van mestonderzoek bij volwassen dieren op bedrijven met een zware besmetting (op basis van tankmelkuitslag) heeft geen toegevoegde diagnostische waarde.
Er vindt snel opbouw van immuniteit plaats tegen een aantal (vooral in de darm levende) wormsoorten. Tegen de meest schadelijke lebmaagworm (Ostertagia ostertagi) vindt een veel langzamere immuniteitsopbouw plaats.
Bloedonderzoek
Een toename van het aantal eosinofiele granulocyten (20 tot 30% van het totale aantal ontstekingscellen) is een aanwijzing voor een parasitaire infectie. Afhankelijk van het stadium gaat een parasitaire infectie gepaard met een leucocytose of een normaal aantal leucocyten.
Ter bepaling van de ernst van de larvale besmetting met O. ostertagii kan een pepsinogeenbepaling worden gedaan. Deze bepaling is alleen gedurende het eerste weideseizoen bij kalveren tot uiterlijk zeven dagen na opstallen van diagnostische waarde.
Tankmelkonderzoek
Via tankmelk kan onderzocht worden of een maagdarmworminfectie bij melkvee voorkomt. Deze test is beschikbaar als onderdeel van een abonnement, maar ook als losse bepaling. De uitkomst van de tankmelktest is een afspiegeling van de maagdarmworm-belasting van de melkkoeien.
De uitslagen worden als volgt weergegeven:
- Geen afweerstoffen aangetoond: er zijn geen aanwijzingen dat de melkkoeien schade ondervinden van maagdarmwormen. Onderzoek naar de besmettingsdruk bij het jongvee is belangrijk om blijvend te zorgen voor een goede monitoring.
- Weinig afweerstoffen: de melkkoeien hebben waarschijnlijk een beperkte besmetting met maagdarmwormen ondergaan. Behandelen is lang niet altijd nodig. Optimaliseren van het weide- en ontwormingsmanagement (eerste weideseizoen) is wel van belang.
- Veel afweerstoffen: de melkkoeien zijn het afgelopen weideseizoen blootgesteld aan een besmetting met maagdarmwormen, die mogelijk bij nieuwmelkte vaarzen en/of koeien tot schade v.w.b. melkproductie aanleiding kan zijn. Een en ander kan komen door een hoge infectiedruk maar kan ook het gevolg zijn van een onvoldoende immuniteitsopbouw bij het jongvee. Bespreek optimalisatie hiervan met uw veehouder. Neem de productiegegevens mee om te beoordelen of beperking van productieschade door behandeling van vaarzen en/of hoogproductieve nieuwmelkte koeien zinvol lijkt.
- Zeer veel afweerstoffen: de melkkoeien hebben afgelopen periode aan een dusdanig hoge besmettingsdruk met maagdarmwormen blootgestaan dat schade (verminderde melkproductie/verlies conditie) waarschijnlijk is.
Bespreek optimalisatie van de weerstandsopbouw bij het jongvee met uw veehouder en ter beperking van productieschade kan behandeling van vaarzen en/of hoogproductieve nieuwmelkte koeien overwogen worden.
Aanvullend onderzoek: Postmortaal onderzoek
De waarde van het pathologische onderzoek is bij maagdarmwormen zeer beperkt en vooral bedoeld om andere oorzaken uit te sluiten.
Preventie van maagdarmwormen
De basis voor de preventie van schade door maagdarmwormen is het streven naar een zodanig eerste weideseizoen dat jongvee een beperkte besmetting opdoet zonder klinische verschijnselen te krijgen, maar waardoor wel een goede immuniteit opbouwt.
Globaal genomen geldt het advies om de dieren het eerste weideseizoen zoveel mogelijk te weiden op etgroen of na 1 juli van het betreffende jaar op weides waar geen ouder vee geweid heeft. Verdere details en praktische uitvoering van de preventie en preventieve behandelingen vindt u in de ‘Sleutel voor bestrijding van infecties met maagdarm- en longwormen in het eerste weideseizoen’.