Salmonellose is een meldingsplichtige ziekte volgens artikel 100 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. Een aangetoonde infectie dient te worden gemeld bij de NVWA.
Salmonellose komt wereldwijd bij zeer veel verschillende warm- en koudbloedige gewervelde- en ongewervelde dieren (en bij planten) voor. De ziekte wordt jaarlijks op veehouderijbedrijven waargenomen. Dit betreft zowel rundvee-, varkens- als pluimveebedrijven. Salmonellose kan zich uiten in een zeer breed scala van symptomen: van geheel subklinisch tot aan per-acute sterfte, verwerpen en hoge koorts.
Direct naar:
Bestrijding van salmonellose is om twee redenen relevant. Ten eerste is salmonellose een zoönose. Producten van dierlijke oorsprong kunnen besmet raken en zo een bron van besmetting worden voor consumenten. Daarnaast kan door direct contact met besmette dieren of door besmetting van het milieu de infectie overgedragen worden. Sommige salmonellastammen zijn multiresistent tegen antibiotica (zoals S.typhimurium, DT104). Deze resistentie kan tot moeilijk te behandelen infecties bij de mens (en bij dieren) leiden, maar is, in theorie, ook overdraagbaar op andere kiemen die bij de mens en bij dieren voorkomen.
Aanvoer van dieren is een belangrijke factor die het risico op insleep van salmonellose op bedrijven verhoogt. Top down transmissie van boven naar beneden in de productiepiramide is een belangrijke oorzaak van verspreiding van Salmonella.
Aan het einde van de jaren vijftig van de vorige eeuw nam in Nederland de incidentie van salmonellose bij de mens toe. De schaalvergroting in de pluimvee-, varkens- en vleeskalverhouderij zou hier mogelijk een rol bij spelen. Import van besmette voederbestanddelen, zoals vismeel en oliehoudende producten, vormden een belangrijke bron van salmonella’s. Zowel op vleeskalverbedrijven als op melkveebedrijven spelen de afgelopen decennia met name S. Dublin en S. Typhimurium een rol. In de varkenshouderij betreft het vooral S. Typhimurium en in de pluimveehouderij met name S. Typhimurium, S. Enteritidis en S. Java.
Sinds 1992 heeft GD, in samenwerking met andere instellingen, voor de rundveehouderij een groot aantal onderzoeksprojecten uitgevoerd naar certificering en surveillance van salmonellose-onverdachte bedrijven, naar de aanpak van salmonellose op bekende besmette bedrijven en naar een landelijke aanpak van salmonellose. Sinds begin 2000 heeft GD een ‘salmonellose-onverdacht’ programma op melkveebedrijven.
De pluimveehouderij kent een verplicht bestrijdingsprogramma, waarbij koppels die besmet zijn met S. Typhimurium of S. Enteritidis verplicht geruimd worden. In de varkenshouderij bestaat een verplicht (PVV-verordening) monitoringsprogramma voor bedrijven die jaarlijks meer dan dertig vleesvarkens leveren. Deze monitoring is gebaseerd op serologie. Bedrijven worden in drie risicocategorieën ingedeeld: I, II en III, waarbij III de categorie is met het hoogste risico. In deze categorie zit ongeveer 5 procent van alle vleesvarkensbedrijven. Er bestaan in Nederland geen sancties voor status II- of status III-bedrijven.
De kiem
De belangrijkste veroorzaker van infecties bij varkens in Nederland is Salmonella Typhimurium (STY). Een zeer groot deel van de zeugenbedrijven in Nederland is besmet met salmonella [1, 2]. Ook een groot deel van de vleesvarkensbedrijven is besmet. Dit leidt tot het risico voor de productie van met salmonella besmette karkassen in de slachthuizen en besmet vlees in de winkels [3, 4].
Gevoelige diersoorten
Gewervelde en ongewervelde, warm- en koudbloedige dieren kunnen besmet zijn met salmonella. Daarnaast kunnen planten met salmonella besmet zijn.
Volksgezondheid
Salmonellose kan ernstige infecties bij mensen veroorzaken en is één van de belangrijkste zoönosen in Nederland. Ongeveer één à twee dagen (kan zelfs binnen zes uur) na infectie kan een acute darmontsteking ontstaan, die gepaard kan gaan met koorts, heftige diarree en buikkrampen. Later wordt de diarree minder waterig, maar kan bloedbijmenging optreden. Bij heftige diarree moet men op uitdroging bedacht zijn. De verschijnselen duren ongeveer één week. In 3 tot 5 procent van de gevallen kunnen complicaties ontstaan, zoals longontstekingen, gewrichtsontstekingen, abcessen in allerlei organen, nierfalen, sepsis (bloedvergiftiging) en shock. De diagnose wordt gesteld door het aantonen van de bacterie in de ontlasting of in een bloedkweek. Een besmet persoon scheidt de bacteriën in eerste instantie continu uit, maar daarna ontstaat intermitterende uitscheiding die na enkele weken stopt. Daarom moet de ontlasting van drie achtereenvolgende dagen verzameld worden om de bacterie uit te kunnen kweken. Ondanks de heftige symptomen, is meestal geen behandeling nodig, zolang er maar geen uitdrogingsverschijnselen optreden. In geval van complicaties wordt er wel behandeld met antibiotica. Een nadeel van behandeling met antibiotica is dat mensen na genezing langer bacteriën uit blijven scheiden (RIVM, 2009).
Salmonellose komt vooral voor bij risicogroepen: oudere mensen, jonge kinderen, zwangere vrouwen en mensen met een verminderde afweer. Het is een van de meest voorkomende zoönosen en komt wereldwijd veel voor. In Nederland doen zich jaarlijks ongeveer 50.000 gevallen van salmonellose voor, veroorzaakt door besmette eieren (39 procent), varkensvlees (25 procent), kippenvlees (21 procent), rundvlees (11 procent) en overige producten (4 procent). In tenminste 90 procent van de gevallen betreft het voedselinfecties in Nederland en ongeveer 12 tot 17 procent heeft een relatie met reizen. Jaarlijks gaat het om 700 tot 800 ziekenhuisopnames en 52 tot 64 overlijdensgevallen (bron: Infectieziektenbulletin jaargang 16, nummer 05, 2005 en RIVM, 2009).
Overleving
De salmonellabacterie overleeft gemiddeld zes weken in een opslag met drijfmest. In vaste mest of in slootwater overleeft de bacterie bij gunstige omstandigheden langer.
Desinfectie
Afdelingen, groepshokken en individuele huisvestingssystemen kunnen worden gereinigd en ontsmet met halamid (2 tot 4 procent) of formaline (3 tot 5 procent). Resistentie tegen gangbare desinfectiemiddelen komt voor.
In het overgrote deel van de infecties op varkensbedrijven verloopt de infectie subklinisch. Een klinische uitbraak van salmonellose op varkensbedrijven kan zich in twee vormen manifesteren, waarbij de symptomen kunnen wisselen afhankelijk van de ernst van de infectie, het betrokken serovar, de diercategorie, de leeftijd van de dieren, enzovoorts:
1. Ziekte bij zuigende biggen, gespeende biggen, vleesvarkens, opfok en volwassen dieren:
- koorts;
- diarree als gevolg van gastro-enteritis (in Nederland vooral S.typhimurium);
- septikemie met acute sterfte, bloedingen in de huid, soms zelfs met nerveuze verschijnselen (Vooral bij S. Cholerasuis, zelden bij S. Typhimurium);
- groeivertraging (oa. S. Typhimurium);
- Luchtwegproblemen, oppervlakkige productieve hoest;
- sterfte (soms).
2. Problemen bij drachtige dieren:
- abortus (S. Cholerasuis).
NB. In Nederland komen op bedrijfsniveau vaak combinaties van deze symptoombeelden voor waarbij moet worden opgemerkt dat S. cholerasuis in Nederland niet voor komt.
In Nederland wordt de infectie bij klinische uitbraken meestal veroorzaakt door S. Typhimurium. Het meest voorkomende symptoom daarbij is diarree. In acute gevallen is de diarree vaak waterig van consistentie en geel van kleur met incidenteel bloedbijmenging. Dieren die al een andere ziekte onder de leden hebben, zijn extra gevoelig voor een salmonella-infectie. Dit geldt met name voor andere maagdarminfecties zoals worminfecties, dysenterie of PIA.
Uitscheiding van de kiem
De duur van de uitscheiding van Salmonella spp. varieert van twee weken tot enkele maanden maar is gemiddeld zes tot acht weken na een primaire infectie. Zo'n 90 procent van initieel met S. Typhimurium geïnfecteerde varkens wordt langdurig drager (vier tot zeven maanden na infectie) en kunnen weer gaan uitscheiden enkele uren na toediening van een stressfactor. Symptoomloze uitscheiders van S. Typhimurium, zoals bekend bij de mens (S. Typhi) en runderen (S. Dublin), komen bij varkens voor.
Differentiaaldiagnose
Afhankelijk van de serovar en de aanwezige varieren klinische verschijnselen.
Septicaemie en sterfte
Acute salmonellose gepaard gaande met sterfte veroorzaakt door S. Cholerasuis kan lijken op varkenspest en ZvA maar ook op ernstige uitbraken van PIA of dysenterie.
Diarree
De meest voorkomende oorzaken van diarree bij het varken naast een infectie door Salmonella spp. zijn E. coli, Isospora suis, Clostridium perfringens, Lawsonia intracellularis en Brachyspira hyodysenteriae. Echter, ook ‘verkeerde’ voeding kan diarree veroorzaken gelijkend op diarree door een salmonella-infectie.
Verwerpen
Er bestaan vele andere infectieuze en niet-infectieuze oorzaken van verwerpen. Verwerpen door een salmonella-infectie komt in Nederland zelden voor.
Terug naar het begin van dit artikel
GD biedt verschillende testen aan voor salmonella, zoals vermeld in tabel 1. De keuze van de testmethode hangt af van het doel:
(1) De diagnose kan bij klinische verschijnselen bij individuele dieren (zoals koorts, diarree of verwerpen) worden bevestigd door faeceskweek (inclusief typering), PCR-test, (gepaarde) serologie of sectie. Bij varkens met diarree is kweek zonder ophoping mogelijk. In andere gevallen is ophoping aan te bevelen. Voor serologie heeft de B/C/D-ELISA de voorkeur, omdat hierin in één test afweerstoffen tegen ongeveer 85 procent van alle bij varkens voorkomende salmonella’s worden aangetoond, inclusief S. Typhimurium en S. Choleraesuis [5]. Bij verworpen vruchten heeft sectie de voorkeur; enkelvoudige serologie van het moederdier heeft geen waarde als bewijs voor verwerpen als gevolg van salmonellose.
In mest (ESwab) kan de bacterie aangetoond worden met een PCR. Deze test biedt GD aan in PCR-pakketten 'diarree vleesvarken'.
(2) Voor het aantonen van een infectie op een bedrijf is (herhaaldelijk) serologisch onderzoek (B/C/D-ELISA) aantrekkelijk. Een salmonella-infectie kan in een varkensbedrijf persisteren door de aanvoer van jonge varkens en door niet afdoende reiniging en desinfectie. Een monitoringsprogramma voor bedrijven die meer dan dertig vleesvarkens per jaar produceren is verplicht op basis van een PVV-verordening. Op basis van 36 bloedmonsters van vleesvarkens maximaal 2 weken voor afleveren of van slachtvarkens in het slachthuis wordt de salmonellastatus van vleesvarkensbedrijven bepaald.
Tabel 1. Routinematige laboratoriumtesten bij GD.
Bacterie
|
Salmonellae
|
Kweek met ophoping
|
Feces, sectiemateriaal
|
NVT
|
100%
|
Bij symptoomloze uitscheiders en bij klinische uitbraken zeer hoog
|
|
|
Kweek zonder ophoping
PCR
|
Feces, sectiemateriaal
Feces, Eswab
sectiemateriaal
|
NVT
NVT
|
100%
100%
|
Bij symptoomloze uitscheiders gering.
Hoog
|
Terug naar het begin van dit artikel
Nederland
De prevalentie voor S. Typhimurium op zeugenbedrijven is onderzocht in het kader van de EU-baselinestudie voor fok- en vermeerderingsbedrijven, door middel van bacteriologisch onderzoek van mestmonsters. Op 57,8 procent van de fokbedrijven werd de besmetting vastgesteld en daarmee scoorde Nederland als een van de landen met het hoogste percentage besmette bedrijven [2]. Bij de baseline-studie voor slachtvarkens scoorde Nederland gemiddeld met 8,5 procent besmette lymfeknopen, waarvan iets minder dan 5 procent besmet was door Salmonella Typhimurium [3]. Serologisch onderzoek op landelijk en bedrijfsniveau lieten hogere percentages zien [6]. Dit is verklaarbaar door het feit dat antilichamen veel langer aanwezig blijven dan de salmonellabacterie zelf.
Buitenland
Salmonellabacteriën komen wereldwijd voor bij varkens en op varkensbedrijven. Voor wat betreft de besmettingsniveaus bij de zeugen is het percentage in Nederland hoog in vergelijking met de rest van Europa [2], maar voor vleesvarkens is het besmettingsniveau in ons land gemiddeld [3].
Algemeen
Salmonellose is een meldingsplichtige ziekte volgens artikel 100 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. Een aangetoonde infectie dient te worden gemeld bij de NVWA.
Taken en rolverdeling belanghebbenden
De veehouder
Varkenshouders die meer dan dertig vleesvarkens/uitgeselecteerde gelten per jaar produceren zijn verplicht aan de monitoring salmonella opgelegd door de IKB's en gecontroleerd door de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) voor vleesvarkens/uitgeselecteerde gelten te voldoen.
De dierenarts
De dierenarts wordt gezien als de eerst aangewezen adviseur voor de veehouder aangaande de aanpak van salmonellose op het individuele bedrijf. Het is nodig dat de dierenarts goed is geïnformeerd over de ziekte en de mogelijkheden van een bedrijfsmatige aanpak.
Indien een dierenarts weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een dier verschijnselen vertoont van salmonellose, geeft hij/zij daarvan terstond kennis aan de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) van het Ministerie van Economische Zaken (Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren, art. 100).
GD
GD heeft geen officiële rol anders dan de meldingsplicht voor dierenartsen. Daarom worden bevindingen van salmonellose bij secties op regelmatige tijden gemeld aan de NVWA in het kader van de monitoring.
Vleesverwerkende industrie
De vleesverwerkende industrie is verantwoordelijk voor het vermarkten van producten van dierlijke oorsprong. Deze industrie heeft baat bij een product van onberispelijke kwaliteit dat vrij is van zoönosen. Als in belangrijke buitenlandse afzetgebieden van de Nederlandse agrarische sector hogere eisen worden gesteld dan in ons land, kan dat op termijn tot afzetproblemen leiden. Vleesverwerkende bedrijven zijn verplicht om salmonella op te nemen als onderdeel van hun HACCP-protocol en zijn verplicht om volgens voorgeschreven schema’s monsters van hun producten te (laten) onderzoeken op de aanwezigheid van salmonella.
Overheid
Op grond van Europese regelgeving is de overheid verplicht salmonellose bij alle productiedieren te registreren. In eerste instantie is de aandacht van de Nederlandse overheid gericht op salmonellose op pluimvee- en varkensbedrijven. Het is echter te verwachten dat de aandacht ook verschuift naar rundveebedrijven vanwege de resistentieproblematiek. De overheid (ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) dient jaarlijks aan de EU over de in ons land gevonden zoönosen te rapporteren.
Bedrijfshygiëne/insleeppreventie
Preventieve maatregelen berusten vooral op goede hygiëne, goede interne en externe biosecurity en afdoende reiniging en desinfectie van stallen en het erf. Preventieve maatregelen die via het voer of het drinkwater kunnen worden ingezet zijn onder andere organische zuren [7]. Brijvoer met een lage pH op basis van zure bijproducten uit de humane voedselindustrie beschermt zeer goed tegen salmonella-infecties [8, 9].
Vaccinatie
In Nederland is op dit moment geen vaccin voor salmonellose geregistreerd voor gebruik bij varkens. Via de cascaderegeling kan een levend geattenueerd vaccin op basis van Salmonella Typhimurium gebruikt worden voor de vaccinatie van zeugen en gespeende biggen. Dit vaccin kan een bijdrage leveren aan de beheersing van infecties door Salmonella Typhimurium op bedrijfsniveau.
Nederlands recht
Salmonellose is een meldingsplichtige ziekte volgens artikel 100 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. Een aangetoonde infectie dient te worden gemeld bij de NVWA. Van de salmonellabesmettingen bij de mens wordt in Nederland 25 procent toegeschreven aan het varken (bron RIVM).
Europees recht
In Europees verband vigeert een zoönoserichtlijn 92/117/EEC van 17 december 1992. In deze richtlijn wordt onder andere salmonellose genoemd als een van de ziekten waar de overheid iets aan moet doen. De verplichting is nader uitgewerkt in richtlijn 2003/99/EG van 17 november 2003 betreffende de bewaking van zoönosen en zoönoseverwekkers. Voor varkens bestaat op dit moment (nog) geen verplichte bestrijding. Binnen Europa verschillen de landen in hun aanpak. In Duitsland is salmonellose evenals in ons land aangifteplichtig. Een aangifte resulteert in Duitsland echter in een blokkade door de overheid van het bedrijf totdat de klinische verschijnselen weer zijn verdwenen. In Denemarken is in 2005 een verplichte bestrijding van salmonella bij varkens gestart. Vleesvarkensbedrijven worden op grond van periodiek serologisch onderzoek geclassificeerd in drie klassen, vergelijkbaar met het Nederlandse systeem.
Terug naar het begin van dit artikel
Websites
Literatuur
1. Collins, J.D., et al., Opinion of the Scientific Panel on Biological Hazards on "Risk assessment and mitigation options of Salmonella in pig production", 2006, European Committee: Parma, Italy. p. 131.
2. Anonymous, Analysis of the baseline survey on the prevalence of Salmonella in holdings with breeding pigs, in theEU, 2008, Part A: Salmonella prevalence estimates. EFSA Journal, 2009. 7(12): p. 93.
3. Anonymous, Report of the Task Force on Zoonoses Data Collection on the analysis of the baseline survey on the prevalence of Salmonella in slaughter pigs, Part A. EFSA Journal, 2008. 135: p. 111.
4. van der Zee, H., B. Wit, and E. de Boer. Pathogenic bacteria in pork meat at retail level in the Netherlands. in International Symposium on Epidemiology and Control of Salmonella and other foodborne pathogens in Pork. Leipzig, Germany.
5. van der Heijden, H.M.J.F., et al. Development and validation of an indirect ELISA for the detection of antibodies against Salmonella in swine. in International Pig Veterinary Society Congress. Birmingham, England.
6. van der Wolf, P.J., et al., Salmonella seroprevalence at the population and herd level in pigs in The Netherlands. Veterinary Microbiology, 2001. 80(2): p. 171-184.
7. van der Wolf, P.J., et al., Administration of acidified drinking water to finishing pigs in order to prevent Salmonella infections. Veterinary Quarterly, 2001. 23(3): p. 121-125.
8. van der Wolf, P.J., et al., Salmonella infections in finishing pigs in The Netherlands: bacteriological herd prevalence, serogroup and antibiotic resistance of isolates and risk factors for infection. Veterinary Microbiology, 1999. 67: p. 263-275.
9. van der Wolf, P.J., et al., Herd level husbandry factors associated with the serological Salmonella prevalence in finishing pig herds in The Netherlands. Veterinary Microbiology, 2001. 78(3): p. 205-219.