Aviaire chlamydiose wordt veroorzaakt door Chlamydophila psittaci (voorheen Chlamydia psittaci). Vogels vormen de primaire gastheer voor C. psittaci.
Aviaire chlamydiose is een zoönose. De naamgeving van de aandoening is divers, afhankelijk van het type patiënt:
- Vogels/kromsnavels: Psittacose of papegaaienziekte
- Overige vogelsoorten en duiven: Chlamydiose of Ornithose
- Mensen: Psittacose of Ornithose
De ziekte is aangifteplichtig.
De kiem
C. psittaci is een obligaat intracellulaire gram-negatieve bacterie die wereldwijd voorkomt. De levenscyclus van de bacterie is uniek met twee verschillende ontwikkelingsvormen:
- De ‘Elementary Body’ (EB): het metabool inactieve infectieuze stadium dat klein en compact is (200-300 nm), waardoor het kan overleven buiten de gastheer.
- De ‘reticulate body’ (RB): metabool actief met een diameter van 500-1000 nm; zorgt voor de replicatie.
Elementaire lichaampjes kunnen niet delen. Eenmaal ze de gastheercel zijn binnengedrongen, zullen de Chlamydiaceae zich omvormen tot reticulaire lichaampjes. De reticulaire lichaampjes, in tegenstelling tot de elementaire lichaampjes, niet infectieus en kunnen ze dus geen andere cellen binnendringen.
Er bestaat ook nog een tussen vorm. Deze ontstaan uit de RB’s en leiden tot nieuwe infectieuze EB’s. Chlamydiaceae komen voor als elementaire lichaampjes wanneer ze een nieuwe gastheercel willen infecteren of als ze een gastheercel verlaten. Chlamydial Outer Membrane Complex (COMC) genoemd en er werd aangetoond dat dit Complex de vorm van een intact EB behoudt en een volledig buitenste membraan bevat. Het COMC bestaat voor zo’n 60% uit MOMP-monomeren (Major Outer Membrane Protein), Het MOMP wordt ook beschouwd als belangrijkste antigeen op de membranen van Chlamydia en het wordt bovendien herkend door serovar-specifieke neutraliserende monoclonale antilichamen, wat het interessant maakt voor vaccin-ontwikkeling.
C. psittaci behoort tot de familie van de Chlamydiaceae, genus Chlamydophila. Het genus Chlamydophila bestaat uit 6 species: C. psittaci (vogel, zoogdier), C. caviae (cavia's), C. pneumoniae (mens), C. pecorum (herkauwer), C. felis (kat) en C. abortus (schaap en geit). C. psittaci bevat 9 genotypen die corresponderen met 8 serotypen. Typering is gebaseerd op de sequenties van het OmpA-gen. De serotypen A tot en met F zijn geïsoleerd uit vogels en zijn relatief gastheerspecifiek (zie tabel), de WC- en M56-serotypen zijn afkomstig uit zoogdieren. In pluimvee worden vooral serotypen C, D en E aangetroffen, hoewel andere serotypen ook kunnen worden aangetoond. Kippen lijken resistenter te zijn, maar er zijn infecties beschreven. In kippen is serotype D aangetoond. Op een gemengd pluimveebedrijf (kippen, eenden en ganzen) zijn de genotypen A en E/B aangetroffen. Recent onderzoek in slachterijen in België naar het voorkomen van C. psittaci onder kippen en kalkoenen laat zien dat 85% van de geslachte koppels besmet was met C. psittaci. Op kalkoenenbedrijven zijn ook serotype A, B, C, E, F en het genotype E/B aangetoond. Eenden kunnen ook drager zijn van de genotypen A, B en E/B.
Tabel: Overzichtstabel typering en belangrijkste kenmerken C. psittaci
|
Genotype
|
Serotype
|
Belangrijkste gastheer
|
Pathogeniteit
|
A
|
A
|
Kromsnavels (Psittaciformes)
|
Humaan meest voorkomend
|
B
|
B
|
Duiven
|
Minder pathogeen
|
C
|
C
|
Eenden / ganzen
|
|
D
|
D
|
Kalkoenen
|
Kan zeer virulent voor kalkoenen zijn (vooral hanen)
|
E
|
E
|
Duiven / kalkoenen
|
Minder pathogeen
|
F
|
F
|
Kromsnavels (Psittaciformes)
|
|
E/B
|
E
|
|
|
M56
|
M56
|
Muskusrat / Amerikaanse haas
|
|
WC
|
WC
|
Vee
|
|
Gevoelige diersoorten
Vogels vormen de primaire gastheer voor C. psittaci. Meer dan 460 verschillende wilde en gehouden vogelsoorten uit zeker 30 ordes zijn gevoelig voor dragerschap en/of ziekte. De infectie komt het meest onder Psittaciformes (kromsnavels) voor.
Volksgezondheid
De ziekte bij de mens kan variëren van een licht grieperige aandoening tot een ernstige atypische pneumonie en een fulminant verlopende systeeminfectie met aantasting van myo- en pericard, hemolytische anemie, ancreatitis en diffuse intravasculaire stollingsstoornissen (1,3,5). De incubatieperiode kan variëren van 7 tot 5 dagen met een gemiddelde van 10 dagen. De vrij lange incubatieperiode wordt verklaard doordat de kiem na inhalatie eerst een passage moet maken langs lever en milt om nadien vanuit de bloedbaan de longen binnen te dringen. De klachten kunnen vrij plots beginnen met rilkoortsen boven de 38°C of een vrij insidieus verloop hebben. Dat gaat dan gepaard met moeheid, subfebrilitas en een grieperig gevoel. De belangrijkste symptomen zijn koorts, rillingen, hoofdpijn, malaisegevoel, anorexie, myalgie (rug en nek), artralgie, respiratoire symptomen zoals dyspnoe en een niet-productieve hoest (mucoïd sputum met uitzonderlijk bloedbijmenging). Verder kunnen neurologische symptomen zoals slaperigheid, verwardheid, stupor of coma, maag-darmklachten (nausea, braken en diarree), keelpijn en icterus het beeld vervolledigen. Bij zwangere vrouwen kan een infectie leiden tot vroeggeboorte of abortus (5). Kenmerkende ziektetekens zijn de relatieve bradycardie (klassiek voor alle intracellulaire besmettingen), een bleke maculaire rash (de zogenaamde "Horder spots") en een hepatosplenomegalie (in 30% van de gevallen).
De meeste humane besmettingen zijn afkomstig van papegaai-achtigen die als huisdier worden gehouden. Andere vogelsoorten zoals vinken, kanaries en duiven die als huisdier gehouden worden kunnen de infectie ook overbrengen. Tevens lopen mensen die blootgesteld worden aan gezelschapsvogels en mensen die met vogels werken risico (denk aan dierenartsen, natuurbeheerders, medewerkers van dierenwinkels en laboratoriummedewerkers). Ook lopen bezoekers van vogelmarkten, -beurzen, en –shows risico. Daarnaast kunnen hoenderachtigen, duiven, wilde vogels, roofvogels en strandvogels de infectie bij zich dragen.
Veel minder van belang als overbrenger is bedrijfsmatig gehouden pluimvee zoals kalkoenen, kippen, eenden en ganzen. Het risico van besmetting van slachthuismedewerkers is hoger dan dat van pluimveehouders. Het risico is aanwezig in eendenslachterijen, maar ook in kalkoenen- en kippenslachterijen. Slachthuismedewerkers die zorgen voor de evisceratie lopen het grootste risico.
In een broederij voor kalkoenen en kippen werden ook gemengde besmettingen gevonden bij werknemers (genotypen A, C en D). Deze genotypen werden ook in de lucht van de broedkamers gevonden (A en C bij de kalkoenen en D bij de kippen).
De infectie met C. psittaci ontstaat meestal door inhalatie van besmet stof afkomstig van gedroogde faeces of contact met (besmet exsudaat afkomstig uit) de luchtwegen van besmette vogels. Bekende infectieroutes zijn verder het mond-snavelcontact en contact met veren en weefsels van besmette vogels.
- Zelfs kortdurend contact kan leiden tot een symptomatische infectie; het kan zijn dat bepaalde patiënten met psittacosis zich niet kunnen herinneren contact te hebben gehad met vogels. De infectie verloopt vaak (lang) symptoomloos of met milde griepachtige verschijnselen, maar het kan ook leiden tot een ernstige longontsteking en ziekenhuisopname.
- Er zijn geen publicaties over een hogere incidentie van Psittacose bij mensen met een afweerstoornis. Overdracht van mens naar mens is tot op heden niet aangetoond. Dit betekent dat er geen extra specifieke isolatieprocedures nodig zijn bij ziekenhuisopname van met C. psittaci besmette patiënten.
Voor de mens geeft genotype A de ernstigste klachten en in mindere mate F en E/B. Onduidelijk is of genotype A virulenter is dan andere genotypen, of dat de Nederlandse bevolking vaker wordt blootgesteld aan dit genotype.
Klinische symptomen
Na een incubatieperiode van 5 tot 14 dagen treedt plots koorts op met koude rillingen, hoofdpijn, spierpijn en algehele malaise. Meestal gaat dit gepaard met een non-productieve hoest, moeilijk ademen en een pijnlijk gevoel op de borst.
De ernst kan overigens variëren van vrijwel symptoomloos tot ernstige pneumonie. De ziekte verloopt zelden fataal.
Diagnostiek
Humaan wordt de diagnose gesteld door middel van serologisch onderzoek van gepaarde sera of door isolatie van de kiem uit speeksel of bloed tijdens de acute fase van de ziekte. In Nederland ligt het jaarlijks aantal meldingen van Psittacose tussen de 25 en de 85. Vaak wordt bij de door C. psittaci veroorzaakte klachten die ook veroorzaakt kunnen worden door andere luchtwegpathogenen geen diagnostiek uitgevoerd. Dit zal resulteren in een onderrapportage van het aantal humane gevallen.
Overleving
De overleving van micro-organismen in aerosolen is afhankelijk van vijf factoren: luchtvochtigheid, temperatuur, zuurstofspanning, aanwezigheid van Uv-straling en samenstelling van zowel de aerosol als de lucht waarin deze aanwezig is. Gram-negatieve bacteriën overleven het beste bij een lage temperatuur en een lage luchtvochtigheid. C. psittaci kan in de vorm van EB maandenlang overleven buiten de gastheercel, vooral onder droge omstandigheden. De overlevingstijd in autolytisch kadavermateriaal is waarschijnlijk kort.
Desinfectie
C. psittaci is gevoelig voor chemische middelen die vetten afbreken en/of de celwand beschadigen, zoals chloorverbindingen, iodoforen en formaldehyde bevattende desinfectantia. Ook is de bacterie gevoelig voor herhaald bevriezen en ontdooien. Tenslotte wordt de kiem snel afgedood na blootstelling aan Uv-licht.
Klinisch beeld
Chlamydiose kan zowel een acuut, subacuut of chronisch verloop hebben. De ernst van de verschijnselen kan daardoor sterk wisselen en tevens komen er symptoomloze dragers voor.
Chlamydiaceae vermenigvuldigen zich voornamelijk in mucosale epitheelcellen van de conjunctiva, het respiratoir- en urogenitaalstelsel en het gastro-intestinaal stelsel. Latente infecties zijn mogelijk, met name bij de kip.
Klinische chlamydiose treedt op:
- na infectie met een bijzonder pathogene stam of
- als er sprake is van andere infecties of bij
- verzwakking door andere factoren.
De symptomen zijn niet specifiek:
- plotselinge sterfte zonder voorafgaande symptomen
- lusteloosheid
- minder of niet eten
- vermagering
- ruig verenkleed
- ademhalingsproblemen
- sereuze tot mucopurulente oog- en neusuitvloeiing
- diarree, met groene tot geelgroene faeces.
- sterfte kan acuut optreden bij het opjagen van de dieren (kalkoenen)
In het algemeen vertonen in het wild levende vogels niet of nauwelijks symptomen. Als er symptomen zijn is er sprake van respiratoire problemen en plotseling uitval bij een acuut verloop en van conjunctivitis, diarree, verzwakking, opgezette verenkleed, tremoren en locomotieproblemen bij een meer chronisch verloop.
Morbiditeit/mortaliteit
Er zijn duidelijke verschillen tussen stammen. Stammen zijn redelijk gastheerspecifiek; in hun eigen gastheer kunnen ze milde verschijnselen veroorzaken met langdurige persistentie. Als deze stammen toch overstappen op een andere gastheer, kunnen ze in deze gastheer zeer virulent blijken. Voor bedrijfsmatig gehouden pluimvee kan de morbiditeit en mortaliteit sterk variëren.
In kalkoenen kan na infectie met een virulente pathogene stam 50-80% van de dieren verschijnselen vertonen, terwijl de morbiditeit in een minder virulente pathogene stam 5-20% bedraagt. De mortaliteit ligt respectievelijk rond de 10-30% in virulente en 1-4% in minder virulente stammen. Natuurlijke infecties in kippen verlopen over het algemeen symptoomloos. Bij eenden zijn vooral jonge dieren gevoelig voor een ernstiger verloop van de infectie. Virulente pathogene stammen kunnen een morbiditeit van 10-80% hebben, met een mortaliteit van 0-30%. In duiven verloopt de infectie over het algemeen vrij mild, vaak ook symptoomloos.
Uitscheiding van de kiem
Besmette vogels kunnen de bacterie in grote hoeveelheden uitscheiden (105 per gram uitscheidingsproduct). Tevens kunnen vogels symptoomloos drager zijn, waarbij de infectie gereactiveerd kan worden bij onder andere stress.
De infectierichting is gewoonlijk van vogels naar vogels of van vogels naar mensen of andere zoogdieren. Het belang van chlamydia in zoogdieren als een infectiebron voor gedomesticeerde of wilde vogels is waarschijnlijk minimaal. Er zijn slechts enkele gevallen bekend van besmettingen met aviaire stammen van mens naar mens, van mens naar zoogdier of van zoogdier naar zoogdieren. Verticale transmissie via het ei is mogelijk maar waarschijnlijk niet van praktisch belang.
De transmissie van chlamydia wordt bepaald door meerdere factoren:
- De gevoeligheid van de gastheervogelsoort; deze wordt bepaald door leeftijd en de immuunstatus
- Verschillen in virulentie tussen isolaten.
- Persisterende infectie is mogelijk gedurende maanden of zelfs jaren, met perioden van uitscheiding.
- Stress kan de gevoeligheid voor infecties verhogen, bijvoorbeeld na transport of verhuizing naar een andere locatie.
- Omgevingsfactoren kunnen overleving van chlamydia bevorderen: een hoge vochtigheidsgraad bevordert overleving van chlamydia in mest en zorgt voor stabielere aerosolen.
Differentiaaldiagnostiek
De differentiaaldiagnose op basis van de verschijnselen in combinatie met het sectiebeeld is een infectie met: Pasteurella multocida, E. coli, Ornithobacterium rhinotracheale, Mycoplasma spp., TRT of aviaire influenza. Op basis van bacteriologisch onderzoek, PCR-testen of serologisch onderzoek is verdere uitwerking van het oorzakelijke agens goed mogelijk.
Pathologie
De klinische symptomen zijn aspecifiek. Er kan sprake zijn van luchtwegproblemen, maar ook van conditieverlies of vrij plotseling optredende sterfte.
Sectiebeeld
Het sectiebeeld is eveneens aspecifiek. De ernst en verdeling van de afwijkingen worden bepaald door de virulentie, de gevoeligheid van de gastheer, de besmettingsroute, de infectiedosis en bijkomende bacteriële infecties. Fatale infecties met virulente stammen bij gevoelige gastheren geven necrosehaarden in de milt, lever, het hartzakje en de luchtwegen.
Een verdenking ontstaat bij het aantreffen van:
- een fibrinopurulente serositis (een van de meest voorkomende laesies), daarnaast is er vaak een opvallende vergroting van lever en milt
- luchtzakontsteking en/of longontsteking
- pericarditis
- perihepatitis
- sereuze conjunctivitis en rhinitis
Histologie
Veranderingen bij de verschillende vogelsoorten lijken sterk op elkaar maar kunnen variëren in ernst. Bij papegaai-achtigen is een consistente waarneming een multifocale necrose in lever en milt. Er is sprake van lymfodepletie in de milt; de lymfocyten zijn vervangen door macrofagen. Aan de rand van de necrosehaardjes zijn er basofiele chlamydia- insluitlichaampjes te zien in het cytoplasma van macrofagen, hepatocyten, capillairen-endotheel en galgangepitheel.
Laboratoriumtesten ter bevestiging
- Histologie met IHC op formaline gefixeerd orgaanmateriaal. Het meest geschikt hiervoor zijn de milt en lever.
- PCR Er is een nieuwe PCR ontwikkeld bij de GD voor de detectie van Chlamydia/ Chlamydophila spp en typering van C. psittaci en C. abortus in foetenmateriaal en swabs van diverse diersoorten waaronder vogels, runderen, varkens, geiten en schapen met behulp van de real-time PCR (ABI7500). Van Haeringen heeft ook een PCR.
- IFT-testen zijn in het verleden veel gebruikt, maar geven erg veel vals-positieven. Daarom wordt deze test bij de GD niet meer gebruikt.
Isolatie van de kiem
De bacterie is te kweken op cellijnen, maar dit is arbeidsintensief en daardoor duur. Bovendien is C. psittaci een pathogeen dat onder BioSafety Level 3-omstandigheden gekweekt moet worden, een niveau waaraan weinig laboratoria voldoen.
Voor de kweek van chlamydia dienen aseptisch genomen monsters te worden onderzocht, het meest geschikt hiervoor zijn swabs van de trachea of oogvocht indien sprake is van conjunctivitis. Bij sectie worden er bij voorkeur monsters genomen van de organen die afwijkingen vertonen; meestal zijn dat milt, lever, luchtzakken, nieren en hartzakje.
Het aanbevolen medium voor chlamydia bestaat uit sucrosefosfaat glutamaatbuffer (SPG) met 10 procent foetaal kalverserum en antibiotica.
Het kweken gebeurt op broedeieren of in celkweek; aviaire stammen groeien relatief gemakkelijk op bijvoorbeeld Vero- en BGM-cellijnen. Daarnaast worden kippenembryo’s nog steeds gebruikt voor primaire isolatie van chlamydia. Embryo’s die worden geïnfecteerd met chlamydia in de dooierzak vertonen drie tot tien dagen daarna stuwing van de bloedvaten in de dooierzakmembraan.
Diagnostiek
Er zijn verschillende testen om een chlamydia infectie in vogels aan te tonen, ze zijn gebaseerd op het aantonen van het antigeen of het aantonen van antilichamen.
Antigeen diagnostiek
Probleem met de antigeen detectie is dat na een actieve infectie het dier chronisch besmet kan blijven en de bacterie intermitterend uitscheidt, antigeen detectie kan worden uitgevoerd, naast direct isolatie, door antigeen ELISA’s (maar tot op heden lijken deze testen minder gevoelig), door PCR en histochemisch.
Serologie
De meest gebruikte test is de complementfixatietest (CFT), een viervoudige titerstijging is bewijzend voor doorgemaakte infectie.
Naast de CFT worden steeds meer Elisa ontwikkeld, probleem met de serologie is dat de antilichaam opbouw langzaam verloopt en dat de titers weer snel kunnen verdwijnen.
Terug naar het begin van dit artikel
Nederland
Over de mate van voorkomen van C. psittaci in Nederland is weinig bekend. In 1989 is de prevalentie in de regio Utrecht onderzocht in parkieten en duiven. 40% van de fokbestanden en 27% van de vogelwinkels waren positief, waarvan circa 10% ook daadwerkelijk de kiem uitscheidde. Van de wilde duiven had 7,9% een positieve PCR op faeces.
Bij het CVI vindt routinematig onderzoek plaats naar ingezonden materiaal door de NVWA. Gemiddeld is 20% van de inzendingen positief. Over het totaal van de inzendingen is gemiddeld 5,2% van de monsters positief. Het gaat hierbij voornamelijk om monsters van papegaai-achtigen (pers. comm. HJ Roest).
Het aantal meldingen, op basis van serologie en/of PCR, van aviaire chlamydiose in Nederland volgens de RIVM:
jaar
|
OIE
|
|
|
|
2006
|
67
|
|
2007
|
53
|
|
2008
|
79
|
|
2009
|
81
|
|
2010
|
73
|
|
2011
|
70
|
|
2012
|
45
|
|
2013
2014
2015
|
54
41
47
|
|
Over het voorkomen van C. psittaci op Nederlandse pluimvee-, kalkoen- of eendenbedrijven zijn geen gegevens bekend. Tot nog toe zijn geen humane klinische gevallen in verband gebracht met dit soort bedrijven.
Buitenland
De aandoening komt wereldwijd voor met een incidentie en distributie die afhankelijk is van de soorten vogels en de genotypen van C. psittaci die in een bepaalde regio voorkomen. In Duitsland is tussen 1984 en 2000 monitoring uitgevoerd op ruim 4000 vogels, waarbij met IFT vastgesteld is dat 9,6% van de kromsnavels de bacterie uitscheidde.
Terug naar het begin van dit artikel
Vaccinatie
In Nederland zijn geen geregistreerde vaccins beschikbaar voor vogels.
Antibiotica
Voor bedrijfsmatig gehouden vogels is een behandeling niet beschreven.
De bestrijding van Chlamydia infecties gebeurt net als voor alle andere bacteriële infecties voornamelijk met behulp van allerhande antibiotica. Men gebruikt voor Chlamydia species antibiotica die inspelen op DNA-en proteïnesynthese, waarvan tetracyclines, macroliden en quinolonen de meest gebruikte zijn.
Voor hobbymatig gehouden vogels is behandeling mogelijk:
- Deze behandeling is langdurig (45 dagen).
- De behandeling vindt plaats via het voer, het drinkwater of door injecties, en wordt in overleg met de dierenarts vastgesteld.
Papegaai-achtigen: de meest effectieve behandeling is de toepassing van doxycycline-injecties, in een serie van 6 tot 7 intramusculaire of subcutane injecties verdeeld over 6 weken met een dosering van 75 tot 100 mg/kg vogel per injectie. Deze behandeling kan toegepast worden bij individuele dieren.
Voor groepsbehandelingen van kleine vogels wordt doxycycline via het voer toegediend in een concentratie van 200 ppm. Tijdens de behandeling mag geen grit/calcium verstrekt worden omdat dit de opname van tetracyclines beïnvloedt.
Een koppel chlamydophilavrij maken is praktisch niet mogelijk.
Overige maatregelen
Hygiëne
Naast de behandeling van de vogels moet de omgeving van de dieren gereinigd en gedesinfecteerd worden. Belangrijk is dat men zichzelf beschermt door middel van een goed sluitend mondmasker. Bij de reiniging is het belangrijk dat geen stof of aërosol vrijkomt. Daarom moet de huisvesting (kooi of volière) inclusief alle losse onderdelen vochtig gereinigd worden. Hierbij mag geen hogedrukspuit gebruikt worden. Na de reiniging moet alles gedesinfecteerd worden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van chloorverbindingen of Halamid-D.
Bronopsporing
Het Centraal Veterinair Instituut (CVI) voert laboratoriumdiagnostiek uit op monsters die worden aangeleverd door de NVWA. De NVWA neemt de monsters als er sprake is van een verdenking en bij import (quarantainestations). Bij verdenkingen is er meestal sprake van een geval van psittacose bij mensen. Om de bron van de besmetting op te sporen worden vogels bemonsterd. Dit is van belang om andere mogelijk besmette mensen op te sporen en om te voorkomen dat meer mensen besmet raken door contact met deze vogels.
Bij het CVI vindt de diagnostiek van psittacose plaats door middel van een immuunfluorescentietest (IFT) en door middel van een PCR-test. De IFT wordt uitgevoerd op orgaanmateriaal. De PCR kan worden uitgevoerd op een cloacaswab of op faecesmateriaal.
Terug naar het begin van dit artikel
Bedrijfshygiëne/insleeppreventie
- Hygiëne: stallen nat reinigen en ontsmetten. Dit omdat C. psittaci in de vorm van EB maandenlang kan overleven onder droge omstandigheden. De bacterie is gevoelig voor desinfectantia.
- Eén-leeftijd-systeem met all-in-all-out per bedrijf.
- Stalklimaat optimaliseren.
- Virusinfecties voorkómen door middel van vaccinaties.
- Andere bacteriële infecties bestrijden/voorkomen.
Nederlands recht
Veterinair:
Psittacose is volgens art.7 van de 'Regeling aanwijzing besmettelijke dierziekten' op basis van de GWWD aangifteplichtig voor de dierenarts en de houder van het dier. In de 'Regeling handel in levende dieren en levende producten' van dezelfde wet zijn voorschriften opgenomen over de handel in papegaaien. Hiervoor zijn de volgende artikelen van kracht: art.8.5; art.8.8 lid 4, lid 5; art 8.9 lid 2; art 8.10 lid 2, lid 3.
Humaan:
Psittacose is als aangifteplichtige ziekte opgenomen in de Infectieziektenwet, groep C. Het hoofd van het laboratorium waar de verwekker is aangetoond meldt dit aan de GGD. De GGD geeft deze melding anoniem door aan het IGZ.
Europees en internationaal recht
De EU heeft richtlijnen opgesteld voor bestrijdingsplichtige dierziekten. Deze maatregelen zijn opgenomen in de nationale wetgeving van de aangesloten landen. De volgende richtlijnen zijn te vinden op de website EUR-Lex van de Europese Unie.
- Richtlijn 92/65/EEG: met betrekking tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de gemeenschap van dieren sperma, eicellen en embryo’s waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving geldt. Hierin wordt aangegeven dat psittacose een aangifteplichtige aandoening is. Tevens wordt aangegeven dat papegaai-achtigen niet afkomstig mogen zijn van een bedrijf of in contact mogen zijn geweest met dieren van een bedrijf waar psittacose is gediagnostiseerd.
- Richtlijn 2003/99/EG: met betrekking tot de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers. Hierin wordt aangegeven dat psittacose en zijn verwekkers dienen te worden bewaakt naar gelang van de epidemiologische situatie.
- Uitvoeringsverordening 139/2013: tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer van bepaalde vogels in de unie en de desbetreffende quarantainevoorschriften. Hierin wordt aangegeven dat met betrekking tot papegaai-achtigen erkende vermeerderingsbedrijven vrij moeten zijn van C. psittaci. In geval van verdacht overlijden of symptomen moet dit gemeld worden aan de autoriteit van het derde land en wordt de erkenning opgeschort. Vervolgens dienen er laboratoriumtests of dient sectie verricht te worden om de ziekte uit te sluiten en dienen er maatregelen genomen te worden om verspreiding van de ziekte tegen te gaan. Voorts moeten quarantainestations besmettingen met C. psittaci melden en wordt aangegeven dat bij een positief geval alle vogels binnen één zending behandeld moeten worden met een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde methode waarna de quarantaineperiode met ten minste 2 maanden verlengd wordt.
Ook wordt psittacose genoemd in een mededeling:
- COM/2003/0320 def: Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende samenwerking in de Europese unie op het gebied van paraatheid en reactiecapaciteit in geval van aanslagen met biologische en chemische stoffen (bescherming van de gezondheid). Hierin wordt onder andere psittacose toegevoegd aan de lijst met biologische agentia die gebruikt kunnen worden in bioterroristische wapens. Psittacose is opgenomen in categorie B-agentia; die vrij gemakkelijk te verspreiden zijn, en een matige ziekte en een lage sterfte kunnen veroorzaken. Ze vereisen specifieke verbeteringen van de diagnosecapaciteit en intensievere ziektesurveillance.
- Sinds oktober 2014 loopt het Plat4m-2Bt-psittacose, in dit project werken (inter)nationale en regionale organisaties op het gebied van de humane en veterinaire gezondheidszorg samen onder leiding van Wageningen Bioveterinary Research (voorheen CVI) en RIVM. Binnen dit project is een platform ontwikkeld om de kennis op het gebied van papegaaienziekte (psittacose) in Nederland te bundelen. Het doel is beter inzicht te krijgen in het vóórkomen van psittacose in Nederland en het aantal psittacose gevallen bij mensen in Nederland te verminderen. Om op eenvoudige en efficiënte manier verbanden te kunnen leggen, wordt gebruik gemaakt van een web-based platform. Het platform moet in de toekomst de bronopsporing bij psittacose-gevallen bij mensen en dieren vergemakkelijken waardoor uiteindelijk de psittacose-ziektelast zal verminderen. Tevens is een bronopsporingstool gemaakt die ingevuld kan worden in het nationale infectieziekten registratiesysteem OSIRIS en die inmiddels gebruikt wordt door de GGD’en en de NVWA. De gegevens uit OSIRIS kunnen wordt overgeladen naar het ‘web-based’ platform zodat daar alle gegevens centraal worden geregistreerd.
Terug naar het begin van dit artikel
Websites
Literatuur
- Anderson et al, 1978.
- Andrews et al, 1981.
- Belchoir 2011.
- Berk 2008.
- Bureau Risicobeoordeling, 2011. Dijkstra F, Stenvers O. Toename van individuele gevallen en clusters van psittacose in 2005. Infectieziekten Bulletin 2006;17(1):5-7.
- Dickx et al, 2010.
- Dickx and Vanrompay, 2011.
- Dorrestein GM, Wiegman L J. Inventory of the shedding of Chlamydia psittaci by parakeets in the Utrecht area using ELISA. Tijdschr.Diergeneeskd. 1989;114:1227-1236.
- Durfee et al, 1975.
- Everett KD, Bush RM, Andersen AA. Emended description of the order Chlamydiales, proposal of Parachlamydiaceae fam. nov. and Simkaniaceae fam. nov., each containing one monotypic genus, revised taxonomy of the family Chlamydiaceae, including a new genus and five new species, and standards for the identification of organisms. Int.J.Syst.Bacteriol. 1999;49 Pt 2:415-440.
- Gaede et al, 2008.
- Garrity GM, Bell JA, Lillburn TG). Bergey's manual of Systematic Bacteriology. New York: Spinger-Verlag, 2003.
- Haag-Wackernagel D, Moch H. Health hazards posed by feral pigeons. J.Infect. 2004;48: 307-313.
- Hadler et al, 2011.
- Harkinezhad et al, 2009.
- Harris RL, Williams T W Jr. "Contribution to the Question of Pneumotyphus": a discussion of the original article by J. Ritter in 1880. Rev.Infect.Dis. 1985;7:119-122.
- Heddema ER, Beld MG, Wever B de, Langerak AAJ, Pannekoek Y, Duim B. Development of an internally controlled realt-time PCR assay for detection of Chlamydophila psittaci in the Lightcycler 2.0 system. Clin. Microbiol. Infect. 2005;12:571-575.
- Heddema ER, Sluis S Ter, Buys JA, Vandenbroucke-Grauls CM, Wijnen JH van, Visser CE. Prevalence of Chlamydophila psittaci in fecal droppings from feral pigeons in Amsterdam, The Netherlands. Appl.Environ.Microbiol. 2006;72:4423-4425.
- Heddema, 2008.
- Henry K, Crossley K. Wild-pigeon-related psittacosis in a family. Chest, 1986;90:708-710.
- Hughes C, Maharg P, Rosario P, Herrell M, Bratt D, Salgado J, et al. Possible nosocomial transmission of psittacosis. Infect.Control Hosp.Epidemiol. 1997;18:165-168.
- Huminer D, Samra Z, Weisman Y, Pitlik S. Family outbreaks of psittacosis in Israel. Lancet 1988;2:615-618.
- Idu SR, Zimmerman C, Mulder L, Meis JF. A very serious course of psittacosis in pregnancy. Ned.Tijdschr.Geneeskd. 1988;142:2586-2589.
- Johnson SR, Pavord ID. Grand Rounds--City Hospital, Nottingham. A complicated case of community acquired pneumonia.BMJ 1996;312:899-901.
- Laroucau et al, 2009.
- Longbottom D, Coulter LJ. Animal chlamydioses and zoonotic implications. J.Comp Pathol. 2003;128:217-244.
- Mahony JB, Coombes BK, Chernesky MA. Chlamydia and chlamydophila. In P.R.Murray, E. J. Baron, J. H. Jorgensen, M. A. Pfaller, & R. H. Yolken (Eds.), Washington DC: ASM Press, 2003: pp. 991-1004.
- Morrison 1991.
- Palmer et al, 1981.
- Palmer, 1982.
- Pinkhof H. Argentinië - Epidemie van psittacosis. Ned Tijdschr Geneeskd, 1940;84:1147.
- Potter ME, Kaufmann AK, Plikaytis BD. Psittacosis in the United States, 1979. Morb.Mortal.Wkly.Rep.Surveill Summ. 1983;32:27SS-31SS.
- Ritter J. 1881. Beitrag zur Frage des Pneumotyphus. (Eine Hausepidemie in Uster [Schweiz] betreffend.). Deutches Archiv fur Klinische Medizin 25:53-96.
- Schlossberg D, Delgado J, Moore MM, Wishner A, Mohn J. An epidemic of avian and human psittacosis. Arch.Intern.Med. 1993;153:2594-2596.
- Scientific committee on animal health and animal welfare. Avian chlamydiosis as a zoonotic risk and reduction strategies. (Rep. No. SANCO/AH/R26/2002.). Brussels: European Commission, Health and Consumer Protection Directorate-General, 2002.
- Smith KA, Bradley KK, Stobierski MG, Tengelsen LA. Compendium of measures to control Chlamydophila psittaci (formerly Chlamydia psittaci) infection among humans (psittacosis) and pet birds. J.Am.Vet.Med.Assoc. 2005;226:532-539.
- Staat van Zoonosen, 2010.
- Telfer 2005.
- Vandroogenbroeck et al, 2009
- Vanloock et al, 2005.
- Vanrompay D, Ducatelle R, Haesebrouck F. Chlamydia psittaci infections: a review with emphasis on avian chlamydiosis. Vet.Microbiol. 1995;45:93-119.
- Verminnen et al,2008.