De kiem
Campylobacter spp. zijn Gramnegatieve, S-vormige, in een spiraal gewonden bacteriën met een eindstandige flagel. Ze groeien in een microaeroob klimaat. Onder ongunstige omstandagheden kan Campylobacter jejuni overgaan in een 'Viable but non-culturable' (VBNC) stadium. Dit gebeurt onder andere bij kou (4°C), ongunstige pH of nutritionele stress. In dit stadium wordt de bacterie met de gangbare methoden niet gekweekt en is de bacterie bolvormig. Campylobacter kan biofilms vormen maar de mate waarin varieert.
Bij pluimvee komen de volgende soorten voor: Campylobacter jejuni, C. coli, C. lari en C. hepaticus, evenals C. upsaliensis en C. hyointestinalis. Bij jong pluimvee betreft het meestal C. jejuni, bij oudere dieren, inclusief 'biologische' vleeskuikens komt C. coli meer voor. De andere types zijn bij pluimvee zeldzaam.
Gevoelige diersoorten
Campylobacter-bacteriën komen (meestal symptoomloos) voor bij hoenderachtigen, watervogels, duiven, struisvogels, landbouwhuisdieren, honden, katten, haasachtigen, marterachtigen, knaagdieren, apen, vleermuizen en schelpdieren. Tussen en binnen campylobacter-soorten kan er verschil zitten in affiniteit voor bepaalde diersoorten.
Bij kippen kan C. hepaticus spotty liver disease veroorzaken. Bij struisvogels kunnen C. jejuni en C. coli ziekte en sterfte door hepatitis veroorzaken.
Overdracht
Bij pluimvee onder twee weken leeftijd wordt zelden Campylobacter gevonden. Meerdere factoren spelen hierbij een rol waaronder maternale antilichamen, kolonisatieresistentie en toegenomen kans op insleep. Koppels zijn vaak besmet met meerdere genotypen, bij leghennen kunnen meerdere Campylobacter-soorten in hetzelfde koppel voorkomen.
Besmetting kan plaatsvinden van andere bedrijven, andere diersoorten of uit de omgeving. Met name oppervlaktewater, de uitloop en in mindere mate het erf zijn besmet met Campylobacter waarbij niet altijd een relatie bestaat met Campylobacter-soorten of –genotypen op het bedrijf. Overdracht vindt plaats door versleping van besmette mest of via besmet drinkwater. Vliegen en andere vliegende insecten kunnen als (mechanische) dragers optreden en de besmetting via de ventilatieopeningen de stal binnenbrengen. Verticale besmetting speelt praktisch geen rol.
Omdat Campylobacter tijdens de leegstand met behulp van de PCR, maar niet door kweek, kan worden aangetoond wordt verondersteld dat het VBNC-stadium belangrijk is voor overleving op het bedrijf. Een PCR kan echter ook dode bacteriën of los DNA aantonen, de rol van het VBNC-stadium in de verspreiding en persistentie van Campylobacter verdient meer onderzoek.
Uitscheiding van de kiem
Uitscheiding gebeurt in grote aantallen (>108 kve/g) met de feces. Campylobacter groeit niet in mest en de overlevingstijd is kort. Uitrijden van verse mest is mogelijk wel een risico voor pluimvee in de omgeving. Bovendien zorgt fecale bezoedeling van de dieren tijdens het transport ervoor dat binnen een besmet koppel nagenoeg alle dieren uitwendig besmet zijn na vervoer naar het slachthuis.
Overleving
Campylobacters kunnen slecht tegen zuurstof (>5%), uitdroging, osmotische druk, lage pH en hoge temperatuur. C. jejuni en C. coli horen bij de thermofiele campylobacters. Hun optimale groeitemperatuur ligt bij 42 ºC. Onder 30 ºC groeien ze niet. Pasteuriseren is voldoende om campylobacter te inactiveren. De kiemen worden niet gedood door bevriezing.
Desinfectie
Campylobacters zijn normaal gevoelig voor ontsmettingsmiddelen, zuren, chloor (voor drinkwaterdesinfectie), UV- en gammastralen. Zorgvuldig reinigen vóór het ontsmetten en een voldoende lange leegstand daarna is belangrijk.
Volksgezondheid
Infecties bij mensen kunnen optreden via het hanteren en eten van besmet, (nog) niet of onvoldoende verhit (pluimvee)vlees. Dit zorgt voor ongeveer eenderde van de besmettingen. Daarnaast zijn milieucontact, directe overdracht tussen mensen en reizen belangrijk. Eieren staan niet bekend als humane besmettingsbron. Medewerkers van pluimveehouderijen, pluimveeslachterijen en fazantenboerderijen lopen een hogere kans om geïnfecteerd te worden. De ziektelast voor Campylobacter in Nederland werd in 2018 geschat op 3201 DALY's en de economische schade (Cost of Illness, COI) op 64 miljoen euro.
Meestal raken mensen geïnfecteerd met C. jejuni, soms met C. coli en zelden met C. lari. De besmetting van het vlees is meestal het gevolg van bezoedeling vanuit het darmpakket tijdens het slachtproces. Om dit te voorkomen zijn maatregelen op het pluimveebedrijf en in de slachterij denkbaar. Maar omdat de herkomst van de besmetting in de stal zelden duidelijk is, is gerichte preventie moeilijk.
Campylobacter veroorzaakt de volgende ziektebeelden:
- Gastro-enteritis. In 2018 werd het aantal gastro-enteritisgevallen door Campylobacter geschat op 71.246. Op basis van het aantal laboratorium bevestigde gevallen is er sinds 2011 sprake van een dalende trend.
- Reactieve arthritis. Dit gaat om een acute aseptische arthritis die het gevolg is van een ontsteking elders in het lichaam. Campylobacter is verantwoordelijk voor slechts een laag percentage van alle reactieve arthritiden. Ongeveer 7,4% van de patiënten die zich met campylobacteriosis bij de huisarts melden ontwikkelen reactieve arthritis (Mangen et al., 2004).
- Guillain Barré syndrome (GBS). GBS verwijst naar een breder scala aan klinische symptomen, maar de meest karakteristieke zijn: acute of sub-acute slapte van 2 of meer ledematen, die gedurende (in 95% van de gevallen) maximaal 4 weken progressief erger wordt om dan een stabiele fase (genaamd ‘nadir’) te bereiken. De neuropathie kan zich uitbreiden naar andere spieren waaronder de ademhalingsspieren (Hughes en Rees, 1997). Een subtype van GBS, bekend als het Miller Fish syndrome, leidt tot dysfunctie van de craniale zenuwen (Van Koningsveld, 2001). De meeste patiënten zijn volwassenen. Jaarlijks zouden in Nederland 59 gevallen van GBS voorkomen, waarvan 49 ernstig verlopen (Mangen et al., 2004).
- Inflammatory Bowel Disease (IBD). Zowel voor Morbus Crohn als voor ulceratieve colitis (die samen IBD vormen) is geen bewezen etiologie. Mangen et al. (2004) stellen voor dat Campylobacter een rol speelt. Zij baseren zich hiervoor op een Deens onderzoek dat een statistisch verband legt tussen campylobacteriosis en IBD. Overige literatuur waarin dit verband aangetoond wordt is niet bekend.
Terug naar het begin van dit artikel
De incubatieperiode is kort. Een dag na introductie kan bij kuikens al kolonisatie voorkomen. Mede daardoor treedt snel spreiding door een koppel op. In een paar dagen kunnen bijna alle kuikens besmet zijn. In het grootste deel van de besmette koppels is meer dan 90 procent van de dieren positief, en van koppels waar het percentage beduidend lager ligt, mag aangenomen worden dat zij zeer recent besmet zijn. Vleeskuikens en ander pluimvee kunnen symptoomloos drager zijn. Alleen bij (experimentele) besmetting van hooguit drie dagen oude kuikens worden de dieren ziek, met wittige diarree en verhoogde sterfte door uitdroging.
Bij leghennen wordt Campylobacter sinds kort geassocieerd met Spotty Liver Disease (ook wel Spotty Liver Syndrome, Vibrio Hepatitis, Summer Hepatitis of Miliairy Hepatitis genoemd). De diagnose Campylobacter hepaticus is zelden gesteld, de hier vermelde informatie komt uit case reports op basis van ziektebeeld.
De ziekte komt vooral in de zomermaanden voor bij scharrel- of uitloophennen in de top van de productie. Dieren vertonen geen klinische verschijnselen maar de uitval kan verhoogd zijn (tot 10 procent in zes weken) en de productie verminderd (10 tot 30 procent in acht weken).
Struisvogels
Bij struisvogels kunnen C. jejuni en C. coli ziekte en sterfte door hepatitis veroorzaken.
Differentiaaldiagnose
Pluimvee: Spotty Liver Disease kan verward worden met andere bacteriële oorzaken van hepatitis.
Humaan: met name Salmonella.
Terug naar het begin van dit artikel
Klinisch
Een campylobacterbesmetting geeft bij pluimvee meestal geen ziekteverschijnselen.
Bij infecties met Campylobacter hepaticus is de uitval verhoogd en kan oplopen tot 10 procent in zes weken. Bovendien kan een productiedaling van 10 tot 30 procent gedurende achtweken ontstaan.
Postmortaal
Postmortaal wordt bij jonge kuikens soms waterige/schuimige inhoud in de blinde darm gezien, en mogelijk incidenteel bloed en slijm in de dunne darm en puntbloedingen in de spiermaag.
Bij spotty liver disease zijn miliaire witte-grijze haardjes (1-2 mm) te zien in de lever, soms in combinatie met perihepatitis. Bij histologisch onderzoek wordt een multifocale necortiserende hepatitis waargenomen.
Kweek
Campylobacter wordt gekweekt in een microaerofiele atmosfeer (5% O2, 10% CO2, 85% N2) bij 41,5°C op een specifieke plaat (mCCDA) die de groei van andere bacteriën inhibeert. Mest kan rechtstreeks op de plaat worden geënt, vlees of borstvellen worden eerst 24 uur opgehoopt in een ophopingsmedium (Preston). De platen worden 48 uur geïncubeerd.
Identificatie vindt plaats door middel van een Oxidasetest (positief bij paarsverkleuring), microscopie (kurkentrekkervormig gebogen Gramnegatief staafje) en eventueel een latexagglutinatietest.
Voor aantonen van C. hepaticus is de gangbare methode niet geschikt. Een methode met ophoping van lever in een ophopingsmedium (Preston) bij 37 ± 2 °C voor 7 dagen gevolgd door kweek op schapenbloedagar (SBA) in een microaerofile atmosfeer voor 3 tot 7 dagen wordt beschreven. Als alternatief kan vanuit gal worden gekweekt op SBA bij 37 ± 2 °C in een microaerofile atmosfeer voor 3 - 7 dagen. C. hepaticus groeit slecht in een ijzerarme omgeving. De concentratie C. hepaticus in de darm is hoger dan in de lver of gal en neemt toe van duodenum naar het ceacum. De gevoeligheid van de kweek uit de darmen is echter onbekend. necortiserende hepatitis waargenomen.
Voor aantonen van Campylobacter in het VNBR-stadium zijn speciale bioassays nodig.
PCR
Een algemene campylobacter-PCR is minder gevoelig dan kweken, maar voldoende om bijvoorbeeld twee dagen voor de slacht te controleren of een koppel vleeskuikens nog vrij is. Voor C. hepaticus is een specifieke PCR beschreven.
Ook zijn kwantitatieve en digitale PCR’s beschreven die als vervanging ter vervanging van de kwantiatieve kweek. De methodes bleken echter onvoldoende gevoelig voor officiële doeleinden.
GD heeft geen PCR’s voor Campylobacter (hepaticus) beschikbaar.
Genotypering
Bronattributie wordt gedaan met Multi Locus Sequence Typing (MLST). De waarde van deze techniek om epidemiologische verbanden te onderzoeken binnen pluimvee is onbekend.
Serologie
Er bestaan ELISA-testen, maar die zijn niet zo gevoelig als kweken. Bovendien duurt het 1 tot 2 weken voor IgM- en IgA-afweerstoffen en tot 4 weken voor IgG-afweerstoffen aantoonbaar zijn. Daarom is serologie niet geschikt voor diagnostiek.
Terug naar het begin van dit artikel
De prevalentie van Campylobacter neemt toe met de leeftijd. Van leg- en reproductiekoppels mag verwacht worden dat vrijwel 100% positief is. Bij vleeskuikens varieert de prevalentie op slachtniveau tussen de 30 en 70% (afkapwaarde 100 kve/g in de blinde darm) waarbij een sterke toename te zien is in de zomer.
Europa: de prevalentie bij positieve vleeskuikenkoppels aan het eind van de slacht varieert van vrijwel <10% (Noorwegen, Finland, Estland) tot >80% (Slovenië, Spanje).
Voor details zie de EFSA rapportage over zoönosen 2016.
Terug naar het begin van dit artikel
Er zijn geen specifieke maatregelen van kracht voor met Campylobacter besmette bedrijven.
Voor
Spotty Liver Disease worden behandelingen met Tiamuline (25 mg/kg lichaamsgewicht, 5 dagen), Amoxycilline, en Linco/spectin als effectief bestempeld tegen uitval, ervaringen met (chloor)tetracyclinen zijn wisselend. De uitval zou binnen twee dagen moeten dalen maar nadat met de behandeling gestopt is kan de uitval opnieuw toenemen.
In-vitro is Campylobacter normaal gevoelig voor de meeste desinfectiemiddelen. In de praktijk blijkt thermofogging met Gluteraldehyde/Quaternaire ammoniumverbindingen of Kalium-peroxymonosulfaat effectiever dan schuim- of spraydesinfectie. Naast desinfectie van de stal moet er rekening mee worden gehouden dat Campylobacter ook de voorruimte en het erf in hoge concentraties besmetten. Omdat insleep vanuit de omgeving het voornaamste risico vormt, moet ook aandacht worden besteed aan
preventie. De rol van het VNBR-stadium in persisterende besmettingen dient nader te worden onderzocht.
Mogelijkheden om de besmettingsgraad in de stal voor het slachten te verminderen zijn nog niet in de praktijk toepasbaar (bacteriofagen, bacteriocines), geven wisselende of teleurstellende resultaten (zuren, probiotica, prebiotica) of niet toegestaan/wenselijk (antibiotica).
De volgende risicofactoren spelen een rol bij campylobacteriose:
- seizoen (meer in de zomermaanden)
- leeftijd (meer bij toenemende leeftijd)
- slechte biosecurity
- uitladen
- meerleeftijdensysteem
- meerdere diersoorten op het bedrijf
- uitloop
- situatieafhankelijk:
- niet gecontamineerd drinkwater
- insecten en ongedierte
- gebruik van antibiotica
In theorie zijn er diverse effectieve maatregelen mogelijk om een campylobacterbesmetting bij pluimvee, respectievelijk de consument van pluimveevlees te voorkomen. De praktijk is echter dat die maatregelen te duur zijn of niet (voldoende) haalbaar. Met de op het pluimveebedrijf uitvoerbare maatregelen wordt hoogstens een reductie van het aantal besmette koppels en/of dieren bereikt, wat op zich het risico voor de consument wel beperkt.
Biosecurity
- Schoeisel, kleding, etc. moet bij binnenkomst van het gebouw gewisseld worden.
- Handen wassen bij binnenkomst.
- Ongedierte, vogels, vliegen, etc. mogen de stal niet binnenkomen.
- Met feces besmet water of voer kan een bron van infectie zijn.
- Chloor-, UV- of bestralingsbehandeling lijkt effectief te zijn voor drinkwaterreiniging.
- Biofilms en protozoa in de waterleiding kunnen Campylobacter beschermen.
- Bij uitladen is voldoende biosecurity vrijwel onmogelijk.
- Bij uitloop is voldoende biosecurity vrijwel onmogelijk.
Overig
- Vaccinatie is momenteel niet beschikbaar.
- Faagtherapie wordt wel als optie genoemd, maar lijkt vooral inzetbaar om de campylobacterdruk vlak voor de slacht sterk te verminderen. Faagtherapie is momenteel niet beschikbaar.
- Competitive Exclusion blijkt niet effectief in het voorkomen van besmetting.
- In proefopstellingen is (tijdelijke) reductie is wel mogelijk met een gecoat butyraat, multi-species probioticum en prebioca-achtig compound. De resultaten tussen verschillende producten zijn echter zeer wisselend en meer onderzoek is voor toepassing in de praktijk.
Europees recht
Er is geen Europese regelgeving met betrekking tot Campylobacter op pluimveebedrijven.
Wel is er sinds 2017 een proceshygiënecriterium voor Campylobacter op pluimveevlees. Per bemonstering worden 15 nekvellen genomen en gepoold tot 5 monsters. Van de 50 genomen monsters mogen er maximaal 20 een waarde van meer dan 1000 cfu/gram bevatten. In 2020 en 2025 wordt het maximaal aantal monsters verminderd tot 15 en 10. Bij overschrijving van de norm dienen verbeteringsmaatregelen te worden genomen.
Nederlands recht
Campylobacteriose bij pluimvee is aangifteplichtig als artikel 100 ziekte. Dit houdt in dat als een dierenarts of laboratorium kennis heeft van ziekteverschijnselen van campylobacter of campylobacteriose wordt aangetoond bij aanvullend onderzoek, dit bij de NVWA gemeld dient te worden. Campylobacter is niet bestrijdingsplichtig.
Terug naar het begin van dit artikel
Literatuur
Diseases of poultry, 13th edition, 2013
García-Sánches, L., Melero, B., Rovira, J. (2018) Campylobacter in the Food Chain Advances in Food and Nutrition Research 86, pp 215 – 252